ECLI:NL:RBDHA:2024:11096
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visum kort verblijf op grond van onvoldoende onderbouwing van verblijfdoel en omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Marokko, en de Minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf. De minister had op 30 maart 2023 de aanvraag afgewezen, omdat de eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet aannemelijk had gemaakt. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de minister heeft dit bezwaar op 14 februari 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar en tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels op het bezwaar had beslist. De rechtbank heeft ook het beroep tegen de afwijzing van het visum ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het doel van zijn verblijf en de omstandigheden daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet de benodigde documenten heeft overgelegd om zijn vriendschapsrelatie met de referent aan te tonen.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de minister niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat er geen nieuwe informatie was overgelegd die een ander besluit zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit tot een bedrag van € 218,75. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2024.