ECLI:NL:RBDHA:2024:11096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
NL24.3146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf op grond van onvoldoende onderbouwing van verblijfdoel en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Marokko, en de Minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf. De minister had op 30 maart 2023 de aanvraag afgewezen, omdat de eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet aannemelijk had gemaakt. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de minister heeft dit bezwaar op 14 februari 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar en tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels op het bezwaar had beslist. De rechtbank heeft ook het beroep tegen de afwijzing van het visum ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het doel van zijn verblijf en de omstandigheden daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet de benodigde documenten heeft overgelegd om zijn vriendschapsrelatie met de referent aan te tonen.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de minister niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat er geen nieuwe informatie was overgelegd die een ander besluit zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit tot een bedrag van € 218,75. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.3146
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),

en
de Minister van Buitenlandse Zaken,de minister, (gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Inleiding

1.1.
De minister heeft met het besluit van 30 maart 2023 de aanvraag van eiser om een visum kort verblijf afgewezen. Eiser heeft op 14 april 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Vervolgens heeft eiser de minister op 28 december 2023 in gebreke gesteld omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar.
1.3.
Eiser heeft daarna op 29 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Deze uitspraak gaat over dat beroep.
1.4.
Op 14 februari 2024 heeft de minister alsnog beslist op het bezwaar van eiser. In de beslissing op bezwaar is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De minister heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft de minister ook vastgesteld dat hij geen dwangsom aan eiser verschuldigd is voor het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
1.5.
Eiser heeft op 18 maart 2024 aan de rechtbank laten weten dat hij het niet eens is met de beslissing op bezwaar van 14 februari 2024. Daarom gaat deze uitspraak ook over die beslissing op bezwaar. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.6.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser woont in Marokko en heeft een visum kort verblijf aangevraagd voor vakantie, om zijn jeugdvriend [referent] (referent) en zijn familie te bezoeken. De aanvraag is afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, onder ii, en onder b, van de Visumcode¹. Volgens de minister heeft eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet aangetoond.² Ook is volgens de minister sprake van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko, waardoor wordt getwijfeld aan een tijdige terugkeer naar Marokko.³

Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit

3. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar is niet-ontvankelijk. Eiser wilde met zijn beroep namelijk bereiken dat de minister zou beslissen op zijn bezwaarschrift. Omdat de minister alsnog op het bezwaar heeft beslist, heeft eiser geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
3.1.
Omdat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en eiser dus terecht beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingesteld, wordt de minister veroordeeld in de kosten die eiser in zoverre heeft moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 218,75, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser één punt met een waarde van
€ 875,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op zeer licht (wegingsfactor 0,25) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.
Het beroep tegen de afwijzing van het aangevraagde visum kort verblijf
4. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat de minister de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf kon afwijzen en eiser in bezwaar niet heeft hoeven horen. Hieronder zal de rechtbank verder toelichten hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de minister het visum kunnen afwijzen?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister ten onrechte het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet aannemelijk heeft geacht. Volgens eiser heeft de minister niet uitgelegd welke documenten door hem overgelegd hadden moeten worden. Het is volgens hem een onredelijke bewijslast om met officiële, gelegaliseerde documenten de vriendschapsrelatie tussen hem en referent aan te tonen.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 14 van de Visumcode volgt dat de bewijslast bij eiser ligt om aan te tonen dat hij aan de vereisten voor het gevraagde visum
1. Verordening (EG) 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009, tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode
2 Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, onder ii, van de Visumcode.
3 Op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, van de Visumcode.
voldoet. Eiser heeft het visum aangevraagd met als doel familiebezoek en het bezoek aan een jeugdvriend. Het is dus aan eiser om het doel van zijn verblijf aan te tonen en stukken te overleggen die de relatie tussen hem en referent aantonen. Over die relatie heeft eiser uitsluitend het formulier ‘Declaration sur l’honneur’ overgelegd. In bezwaar is daarnaast een door referent ingevulde vragenlijst overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister deze stukken onvoldoende onderbouwing kunnen vinden voor de vriendschapsrelatie tussen referent en eiser.
5.2.
Van een onredelijke bewijslast is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor het aantonen van het doel en de omstandigheden van het verblijf is het niet vereist dat officiële, gelegaliseerde documenten worden overgelegd. De minister heeft eiser hier ook niet om gevraagd. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat de stukken om het doel en de omstandigheden van het verblijf aan te tonen onder andere kunnen bestaan uit screenshots van berichten die onderling zijn gestuurd, brieven of Facebookberichten. In de vragenlijst die met het bezwaarschrift is meegestuurd, stelt referent dat hij met eiser via Facebook contact heeft gehad om elkaar te feliciteren met het Offerfeest. Ook hiervan had eiser een screenshot kunnen sturen. Dat heeft eiser niet gedaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat op de vragenlijst meerdere keren is vermeld dat bewijsstukken meegestuurd moeten worden.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet heeft aangetoond en heeft de minister de aanvraag op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, onder ii, van de Viscumcode kunnen afwijzen. De rechtbank stelt vast dat de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode genoemde redenen ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. De door de minister toegepaste afwijzingsgrond draagt de beslissing tot afwijzing van de aanvraag zelfstandig, waardoor de andere door de minister toegepaste afwijzingsgronden (en de daartegen gerichte beroepsgronden) niet meer besproken hoeven te worden.
Is de hoorplicht geschonden?
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Aangezien het besluit summier gemotiveerd is met een standaardformulier, had er volgens eiser in de bezwaarfase een hoorzitting moeten plaatsvinden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat in artikel 32, tweede lid, van de Visumcode staat dat de afwijzende beslissing en de redenen voor de afwijzing van de visumaanvraag kenbaar worden gemaakt door middel van het standaardformulier van bijlage VI bij de Visumcode. Dit formulier bevat ook een nadere toelichting van de verschillende afwijzingsgronden. Het geven van een nadere motivering is niet vereist.
6.2.
Verder is van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. De minister mag alleen van horen afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden in bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Een vuistregel hierbij is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te
krijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om de vreemdeling uit te nodigen voor een hoorzitting.⁴
6.3.
De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat naar zijn oordeel eiser (onder andere) het doel en de omstandigheden van het verblijf in Nederland onvoldoende heeft onderbouwd. Daarover heeft eiser in bezwaar geen nieuwe informatie overgelegd. De enige nieuwe informatie die eiser in bezwaar heeft overgelegd was een door referent ingevulde vragenlijst, een werkgeversverklaring van referent en nieuwe salarisstroken van referent. Deze informatie geeft geen nadere onderbouwing van het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf in Nederland. Verder is niet gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om meer documenten ter onderbouwing van het doel en de omstandigheden van zijn verblijf over te leggen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de minister heeft kunnen afzien van het horen van eiser in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser is niet- ontvankelijk.
7.1.
Omdat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en eiser dus terecht een beroep niet tijdig heeft ingesteld, wordt de minister veroordeeld in de kosten die eiser in zoverre heeft moeten maken. Deze kosten worden, zoals toegelicht onder 3.1., vastgesteld op € 218,75.
7.2.
Het beroep tegen het bestreden besluit van 14 februari 2024 is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag om een visum kort verblijf terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt het betaalde griffierecht niet terug en de minister hoeft de in het kader van dit beroep gemaakte proceskosten niet te vergoeden.
4 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 14 februari 2024 ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit tot een bedrag van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.