ECLI:NL:RBDHA:2024:11090
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de afwijzing van een IVA-uitkering na WGA-toekenning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een IVA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die als voorman interieurverzorger werkte, had zich op 25 januari 2019 ziek gemeld na een val over een heftruck. Na een WGA-uitkering te hebben ontvangen, heeft hij bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om zijn uitkering te handhaven op 80 tot 100%. De rechtbank had eerder, op 26 november 2022, het besluit van het Uwv vernietigd vanwege een ondeugdelijke medische onderbouwing. In de huidige procedure heeft de rechtbank de argumenten van eiser en het Uwv opnieuw gewogen.
Eiser stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv had echter in een nieuw besluit, na het eerdere oordeel van de rechtbank, wederom het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en de orthopedisch chirurg beoordeeld. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat er op de datum in geding een behandelmogelijkheid was die substantiële verbeteringen kon opleveren, maar dat herstel niet binnen een jaar te verwachten was vanwege de noodzaak van operaties aan beide schouders.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De eerdere behandelingen en de verwachtingen van de orthopedisch chirurg werden in de beoordeling meegenomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak biedt inzicht in de eisen die aan de medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid worden gesteld en de rol van de verzekeringsarts in dit proces.