ECLI:NL:RBDHA:2024:11090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23/2649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van een IVA-uitkering na WGA-toekenning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een IVA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die als voorman interieurverzorger werkte, had zich op 25 januari 2019 ziek gemeld na een val over een heftruck. Na een WGA-uitkering te hebben ontvangen, heeft hij bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om zijn uitkering te handhaven op 80 tot 100%. De rechtbank had eerder, op 26 november 2022, het besluit van het Uwv vernietigd vanwege een ondeugdelijke medische onderbouwing. In de huidige procedure heeft de rechtbank de argumenten van eiser en het Uwv opnieuw gewogen.

Eiser stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv had echter in een nieuw besluit, na het eerdere oordeel van de rechtbank, wederom het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en de orthopedisch chirurg beoordeeld. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat er op de datum in geding een behandelmogelijkheid was die substantiële verbeteringen kon opleveren, maar dat herstel niet binnen een jaar te verwachten was vanwege de noodzaak van operaties aan beide schouders.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De eerdere behandelingen en de verwachtingen van de orthopedisch chirurg werden in de beoordeling meegenomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak biedt inzicht in de eisen die aan de medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid worden gesteld en de rol van de verzekeringsarts in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. E. Wolter,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: [naam 1] .

Als derde-partij neemt aan het geding deel [bedrijfsnaam] B.V. te Meppel

gemachtigde: drs. [naam 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 22 januari 2021 (datum in geding) een WGA-uitkering naar de klasse van 80 tot 100% toegekend.
Bij besluit van 10 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 26 november 2022 het besluit van 10 juni 2021 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 28 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vervolgens op het verweerschrift gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was werkzaam als voorman interieurverzorger voor 37,43 uur per week. Hij heeft zich op 25 januari 2019 ziek gemeld met schouderklachten links, nadat hij in het donker over een heftruck is gevallen. Per einde wachttijd heeft eiser een WIA-uitkering [1] aangevraagd. Met het besluit van 10 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan, kort gezegd, het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 7 juni 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd dat de behandeling met operatie en revalidatie kan leiden tot een verbetering van de schouderfuncties binnen een jaar. Eiser is daarom volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft op 26 november 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het besluit van 10 juni 2021 vernietigd, omdat sprake is van een ondeugdelijke medische onderbouwing voor de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat verdere verbetering te verwachten is, althans de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b onvoldoende (kenbaar) bij de beoordeling van de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid betrokken wat eiser al aan behandelingen en operaties heeft gevolgd in het verleden, hoe dat is verlopen en welke betekenis dat heeft voor de beoordeling van het te verwachten effect van de mogelijke behandelingen in de toekomst.
3. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens informatie opgevraagd bij de orthopedisch chirurg en zijn beoordeling vastgelegd in het rapport van 22 februari 2023. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser (wederom) ongegrond verklaard.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij daarom recht heeft op een IVA-uitkering. [2] Verweerder heeft informatie opgevraagd bij de orthopedisch chirurg, waarvan slechts een samenvatting is opgenomen in het rapport van de verzekeringsarts b&b. Echter, de orthopedisch chirurg onderschrijft het standpunt van eiser en niet het thans wederom ingenomen afwijzende standpunt van de verzekeringsartsen.
5. Verweerder handhaaft het bestreden besluit in beroep.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 februari 2009, dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA. [3] Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde.
De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
6.1
De rechtbank merkt allereerst op dat het besluit van 10 juni 2021 is vernietigd op de grond dat het rapport van de verzekeringsarts b&b van 7 juni 2021 onvoldoende was toegespitst op de medische situatie van eiser en onvoldoende onderbouwd dat met de behandelingen verbetering van de belastbaarheid van eiser was te verwachten.
6.2
De rechtbank overweegt dat partijen zich beiden baseren op de berichten van de orthopedisch chirurg, te weten de brieven van 7 oktober 2021 en 13 februari 2023. Partijen trekken hieruit echter verschillende conclusies. De rechtbank constateert dat de orthopedisch chirurg in zijn brief van 13 februari 2023 bericht dat rond januari 2021 de klachten van eiser aan beide schouders zodanig waren dat alleen prothesen nog uitkomst konden bieden. Er was forse pijn, fors verminderde actieve schouderfunctie en nauwelijks belastbare schouders/armen. Er waren op dat moment geen andere behandelingen mogelijk. Uiteindelijk heeft eiser op 22 september 2021 aan de linkerschouder ook daadwerkelijk een reverse schouderprothese gekregen. In het schrijven van 7 oktober 2021, heeft de orthopedische chirurg ten aanzien van de linkerschouder aangegeven dat de bewegelijkheid vaak beperkt blijft, maar dat het streven is een normaal functioneren in ADL en goed bereik van de hand bij en op het hoofd. Na een half jaar postoperatief mag 90% herstel verwacht worden, na een jaar is er een eindsituatie. Verder schrijft de orthopedische chirurg dat pas na een prothese-operatie aan de rechter zijde het functioneren van eiser substantieel zal verbeteren. Gezien het verloop in de tijd is (en was) niet te verwachten dat dit herstel binnen 1 jaar na de genoemde datum in geding bereikt is. De beide schouders kunnen niet in één keer worden geopereerd. Eiser is vervolgens op 9 november 2022 geopereerd aan zijn rechter schouder.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b aan de hand van de berichten van de orthopedische chirurg voldoende en duidelijk gemotiveerd dat er op datum in geding een behandelmogelijkheid was waarmee substantiële en significante verbeteringen waren te verwachten van de belastbaarheid van eiser. Vanwege de operatie aan beide schouders was herstel niet binnen 1 jaar, maar pas na het eerste jaar te verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende en duidelijk gemotiveerd dat per datum in geding een operatie stond gepland die tot verbetering kon leiden. De informatie over de behandeling en resultaten was op eiser toegesneden. De interpretatie die eiser aan de brieven van de chirurg geeft, en de conclusies die eiser daaruit trekt, kan de rechtbank niet volgen.
6.4
De rechtbank benadrukt daarbij dat de omstandigheid dat de operaties achteraf gezien niet tot verbetering van de belastbaarheid heeft geleid, geen reden is om aan te nemen dat de door de verzekeringsarts b&b aangegeven verwachting voor onjuist moet worden gehouden. [4]
6.5
De rechtbank is voorts van oordeel dat hiermee tevens voldoende is ingegaan op de eerdere behandelingen, nu uit de voorgaande behandelgeschiedenis van eiser juist naar voren was gekomen dat er voor de protheses geen alternatieven waren.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande is verweerder op goede gronden ervan uitgegaan dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De hiertegen gerichte beroepsgronden kunnen derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit voeren.
8. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3313.