ECLI:NL:CRVB:2020:3313
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een IVA-uitkering op basis van onvoldoende duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een IVA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving eerder een WGA-uitkering, maar het Uwv beëindigde deze per 6 juli 2017, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellant heeft bezwaar gemaakt, wat door het Uwv gegrond werd verklaard, maar de IVA-uitkering werd niet toegekend omdat er geen sprake zou zijn van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist was en dat er een meer dan geringe kans op herstel bestond. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de inschatting van de verzekeringsarts ontoereikend was en dat hij recht had op een IVA-uitkering. Hij heeft rapporten van een GZ-psycholoog en een arbeidsdeskundige overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de verwachting van herstel van de functionele mogelijkheden van appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen, waarbij ook is aangegeven dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.