ECLI:NL:RBDHA:2024:11080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C-09-665828-KG ZA 24-421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van negatieve communicatie en geheimhouding in kort geding

In deze zaak, die op 16 juli 2024 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit [de B.V.] en [eisende partij sub 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die in Spanje woont. De eisers vorderen een verbod voor gedaagde om zich jegens derden uit te laten over de inhoud van een vaststellingsovereenkomst en om te verklaren dat deze onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geheimhoudingsverplichting en een verbod op negatieve communicatie in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde deze verplichtingen heeft geschonden door zich negatief uit te laten over de eisers en de inhoud van de overeenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers toegewezen en gedaagde verboden om zich opnieuw over de inhoud van de overeenkomst uit te laten, met een dwangsom van € 10.000 per overtreding, tot een maximum van € 500.000. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die in totaal € 2.099,99 bedragen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/665828 / KG ZA 24-421
Vonnis in kort geding van 16 juli 2024
in de zaak van

1.[de B.V.] te [plaats 1] ,

2. [eisende partij sub 2]te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 2] , Spanje ,
gedaagde,
advocaat mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als [de B.V. c.s.] en ieder afzonderlijk als [de B.V.] en [eisende partij sub 2] . Gedaagde wordt hierna [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
- de op 2 juli 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [de B.V. c.s.] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 27 oktober 2006 is [X] B.V. ( [B.V. X] ) opgericht. [de B.V.] hield 30% van de aandelen in [B.V. X] . [eisende partij sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [de B.V.] . [partner 1] , de partner van [eisende partij sub 2] , hield 20% van de aandelen in [B.V. X] . [gedaagde] hield 30% van de aandelen in [B.V. X] en zijn partner, [partner 2] , 20%.
2.2.
[B.V. X] hield zich bezig met de ontwikkeling van het project [Project] te [plaats 3] en bezat tevens een perceel in het projectgebied. In 2020 zijn tussen de aandeelhouders van [B.V. X] onderling diverse geschillen gerezen. Deze geschillen hebben geleid tot een aantal procedures. Eind januari 2021 hebben SvE Group B.V. (SvE) en Groep Caenen Captital Fund NL. B.V. (GCCF) aangegeven concrete interesse te hebben om project [Project] verder te ontwikkelen. Dat plan zou alleen kans van slagen hebben als de geschillen tussen de partijen binnen [B.V. X] zouden worden opgelost. In dat kader zijn een aantal overeenkomsten tot stand gekomen, waaronder een vaststellingsovereenkomst waarbij onder andere [de B.V. c.s.] en [gedaagde] partij zijn. In deze vaststellingsovereenkomst staat onder meer:
“Artikel 2 Communicatie
2.1
Partijen verplichten zich te onthouden van negatieve communicatie over en weer. Voorts zullen zij geheimhouding betrachten naar derden – uitgezonderd hun adviseurs – over de inhoud van deze Overeenkomst en de processen die tot de totaaloplossing en de individuele overeenkomsten hebben geleid.”
2.3.
De aandelen van [de B.V.] (en daarmee van [eisende partij sub 2] ) en [partner 1] zijn voor € 3.000.000,-- door [B.V. X] (door inkoop) overgenomen.
2.4.
In september 2023 hebben [de B.V. c.s.] en [partner 1] [partner 2] in kort geding gedagvaard vanwege uitlatingen die zij over [de B.V. c.s.] , [partner 1] en de vaststellingsovereenkomst gedaan zou hebben. Bij vonnis van 16 oktober 2023 is [partner 2] veroordeeld tot het doen van rectificaties. Daarnaast is het haar op straffe van een dwangsom verboden om zich jegens derden uit te laten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en om jegens derden te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen.
2.5.
Op 25 maart 2024 is namens [B.V. X] een brief naar [de B.V. c.s.] gestuurd waarin [B.V. X] zich het recht voorbehoudt om de vaststellingsovereenkomst te vernietigen of anderszins aan te tasten, omdat [gedaagde] bij het aangaan ervan zou hebben gehandeld onder invloed van een wilsgebrek.
2.6.
[eisende partij sub 2] heeft van [Naam] ( [Naam] ), die werkzaam is bij [de B.V.] , vernomen dat [gedaagde] graag met haar een gesprek wilde voeren. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 5 april 2024 en van dit gesprek is een geluidsopname gemaakt. Tijdens dit gesprek is onder meer gezegd:
“ [gedaagde] : hoe je dat doet? Dan moet je een kwetsbare plek vinden. Ja (…). Dan moet je natuurlijk zorgen dat je een soort pressiemiddel of chantagemateriaal natuurlijk verzamelt, maar dat is allemaal in die tijd opgebouwd. Voor mij, had ik daar geen kennis van. [1]
(…)
[gedaagde] : (…) [eisende partij sub 2] , hij heeft haar bedreigd met afpersing. Afpersing, bedreiging en chantage. En er zijn gewoon geen leuke dingen gebeurd. [2]
(…)
[gedaagde] : (…) maar veel gevaarlijker is dat die transactie uiteindelijk op een ja zeg maar onder druk tot stand is gekomen. [3]
(…)”
2.7.
[de B.V. c.s.] zijn in het bezit gekomen van de opname van dit gesprek en hebben vervolgens [gedaagde] in dit kort geding gedagvaard.

3.Het geschil

3.1.
[de B.V. c.s.] vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te verbieden om zich jegens derden uit te laten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst;
[gedaagde] te verbieden om jegens derden te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen;
[gedaagde] te verbieden zich jegens derden uit te laten op een wijze dan wel met een inhoud die lasterlijk dan wel smadelijk is voor [de B.V.] en/of [eisende partij sub 2] ;
te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 10.000,00 voor iedere keer dat hij in strijd handelt met één van de hiervoor gevorderde verboden.
3.2.
Daartoe voeren [de B.V. c.s.] – samengevat – het volgende aan. Partijen hebben ter beëindiging van diverse zakelijke geschillen een regeling getroffen in een vaststellingsovereenkomst. In deze vaststellingsovereenkomst is onder andere een geheimhoudingsverplichting opgenomen en een verbod op negatieve communicatie, over en weer. Volgens [de B.V. c.s.] schendt [gedaagde] zijn verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst door herhaaldelijk met derden over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst te spreken en daarbij te stellen dat deze onder invloed van dreiging, chantage en/of afpersing door [eisende partij sub 2] tot stand is gekomen. Ook zou [gedaagde] zich lasterlijk en smadelijk hebben uitgelaten over [de B.V. c.s.] . [de B.V. c.s.] betwisten de aan hun adres geuite beschuldigingen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Internationaal karakter
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [gedaagde] in Spanje woont. De voorzieningenrechter moet daarom ambtshalve toetsen of hij bevoegd is van het geschil kennis te nemen, en zo ja, naar welk materieel recht het gevorderde moet worden beoordeeld.
4.2.
Op grond van artikel 25 van de in deze zaak toepasselijke Brussel I bis-Verordening [4] is de Nederlandse rechter bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen, omdat partijen een forumkeuze voor de Nederlandse rechter hebben gedaan. Het forumkeuzebeding is opgenomen in artikel 3.8 de vaststellingsovereenkomst opgenomen en luidt:
“Geschillen die voortvloeien uit of verband houden met deze Overeenkomst, inclusief geschillen over het bestaan en de geldigheid daarvan, zullen worden beslecht door de bevoegde rechter van de Rechtbank Den Haag.”
4.3.
In artikel 3.7 van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat uitsluitend Nederlands recht van toepassing is. Ten aanzien van het toepasselijke recht is Rome I [5] van toepassing. Er is namelijk sprake van een verbintenis uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken in de zin van Rome I. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een uitdrukkelijke gedane rechtskeuze zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 Rome I en is Nederlands recht van toepassing op de vorderingen van [de B.V. c.s.]
Spoedeisend belang
4.4.
De centrale vraag van dit geschil is of [gedaagde] de geheimhoudingsverplichting uit de vaststellingsovereenkomst heeft geschonden en of er zodoende een verbod op straffe van een dwangsom moet worden opgelegd.
4.5.
[de B.V. c.s.] hebben voldoende onderbouwd een spoedeisend belang bij de vorderingen te hebben. In dat kader is voldoende aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van de uitlatingen van [gedaagde] afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van [de B.V. c.s.] , terwijl een goede reputatie in de vastgoedsector, maar ook ten aanzien van bancaire instellingen en andere financiers van groot belang is.
De vaststellingsovereenkomst
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is duidelijk dat partijen in artikel 2.1 van de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat zij zich jegens derden niet zullen uitlaten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en de processen die tot de totaaloplossing van de geschillen en de individuele overeenkomsten hebben geleid, maar ook dat zij zich zullen onthouden van negatieve communicatie over en weer.
4.7.
Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat
‘negatieve communicatie over en weer’alleen ziet op de interne verhouding tussen partijen en niet op negatieve communicatie over één of meer van de partijen jegens derden, volgt de voorzieningenrechter dit standpunt niet. Bij de uitleg van artikel 2.1 kan niet worden volstaan met een zuiver taalkundige uitleg. De uitleg van het artikel is mede afhankelijk van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan (de bepalingen in) de overeenkomst mochten toekennen en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijk kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. [6] In dit geval is van belang dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen naar aanleiding van diverse geschillen en procedures tussen partijen, waarvan ook de beoogde overnemer van het project [Project] hinder ondervond en eiste dat er een einde aan het geruzie zou komen. Er werd gezocht naar een totaaloplossing waarbij de geschillen en procedure zouden worden beëindigd. Ook nieuwe geschillen moesten er juist mee voorkomen worden. In dat licht mogen [de B.V. c.s.] van [gedaagde] op basis van de gemaakte afspraken in redelijkheid verwachten dat hij zich onthoudt van negatieve communicatie, ook jegens derden.
4.8.
Hoewel [gedaagde] zich het recht heeft voorbehouden de vaststellingsovereenkomst aan te tasten en tijdens deze procedure ook – zoals hij dat kennelijk al geruime tijd doet - heeft aangekondigd van plan te zijn in dat kader een bodemprocedure te starten, is er tot op heden geen civiele procedure gestart om de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst aan te tasten. Bovendien berusten [de B.V. c.s.] ook niet in een vernietiging of het op andere wijze aantasten van de vaststellingsovereenkomst. Dat betekent dat [gedaagde] nog altijd gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst en de daarin gemaakte afspraken, waaronder de afspraken van artikel 2.1 Op grond daarvan mag [gedaagde] zich dus niet uitlaten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en de processen die tot de totaaloplossing en de individuele overeenkomst hebben geleid. Ook moet [gedaagde] zich onthouden van negatieve uitlatingen over [de B.V. c.s.]
De uitlatingen
4.9.
[de B.V. c.s.] stellen zich op het standpunt dat [gedaagde] zich herhaaldelijk heeft uitgelaten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en zich bovendien herhaaldelijk negatief heeft uitgelaten over [de B.V. c.s.] en dan met name over [eisende partij sub 2] . [de B.V. c.s.] verwijzen in dit kader naar de opname van het gesprek met [Naam] op 5 april 2024 en de door [de B.V. c.s.] opgestelde transcriptie daarvan. Volgens [gedaagde] is de transcriptie geen waarheidsgetrouwe weergave van het gesprek, want een bepaalde opmerking van [gedaagde] zou niet over [de B.V. c.s.] gaan, maar over iemand anders en bovendien zou er een stuk van het gesprek zijn weggelaten. [de B.V. c.s.] hebben de opname van het gesprek in het geding gebracht. Als de transcriptie al niet zou kloppen, hetgeen de voorzieningenrechter niet heeft geconstateerd, dan geeft de opname zelf alsnog een weergave van het gesprek. Dat deze weergave niet waarheidsgetrouw zou zijn, is niet gebleken. Dat een deel van het gesprek uit de opname zou zijn geknipt en/of dat een deel van het gesprek niet zou zijn opgenomen is onvoldoende door [gedaagde] onderbouwd en bovendien doet dat niet af aan de voor deze zaak relevante opmerkingen die wel tijdens het gesprek zijn gemaakt en op de opname te horen zijn.
4.10.
Voor zover [de B.V. c.s.] stellen dat [gedaagde] zich jegens anderen en/of op andere momenten heeft uitgelaten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst of zich jegens anderen en/of op andere momenten negatief heeft uitgelaten over [de B.V. c.s.] , hebben [de B.V. c.s.] dit, mede in het licht van de betwisting door [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd.
4.11.
Voor de voorzieningenrechter is duidelijk dat [gedaagde] zich tijdens het gesprek met [Naam] heeft uitgelaten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en de totaaloplossing die partijen hebben bereikt. Immers wordt het project met naam en toenaam genoemd en ook de (uit)koop van de aandelen wordt door [gedaagde] benoemd. Dat is op zichzelf al in strijd met de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken. Daarnaast heeft [gedaagde] zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter negatief uitgelaten over [de B.V. c.s.] en met name over [eisende partij sub 2] , door meerdere keren en op verschillende manieren te zeggen dat de gehele transactie onder druk en onder invloed van bedreiging, chantage en afpersing door [eisende partij sub 2] aan het adres van [partner 2] , tot stand zou zijn gekomen. [eisende partij sub 2] wordt wat dat betreft ook met naam en toenaam genoemd. Ook dit is in strijd met de gemaakte afspraken in de vaststellingsovereenkomst.
4.12.
Voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot de beslissing dat de gevorderde verboden om zich opnieuw uit te laten over de inhoud van de vaststellingovereenkomst en om zich opnieuw negatief uit te laten over [de B.V. c.s.] , zullen worden toegewezen. Met betrekking tot het door [gedaagde] naar voren gebrachte standpunt dat de gevorderde verboden enkel tot doel hebben om het voorbereiden van een bodemprocedure te belemmeren, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het staat [gedaagde] vrij een bodemprocedure te starten (met als eventuele doel de vaststellingsovereenkomst aan te tasten) en voorbereidingen daarvoor te treffen. De opgelegde verboden staan daaraan niet in de weg. [gedaagde] dient in zijn voorbereiding niet in strijd te handelen met de afspraken in de vaststellingsovereenkomst en hij moet dus wegblijven van uitlatingen over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en/of negatieve termen zoals het onder ‘druk van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand komen van de overeenkomst’. In de bodemprocedure zelf kan hij de gedragingen van [de B.V. c.s.] karakteriseren in bewoordingen die hem juist en passend voorkomen.
Smaad en laster
4.13.
In aanvulling op de eerder genoemde verboden vorderen [de B.V. c.s.] ook dat aan [gedaagde] een verbod wordt opgelegd om zich lasterlijk dan wel smadelijk uit te laten over [de B.V. c.s.] . In dit kader verwijzen [de B.V. c.s.] naar een opmerking van [gedaagde] dat [eisende partij sub 2] gedreigd zou hebben met het achter de hand hebben van een leger als er niet meegewerkt zou worden. Een dergelijke opmerking zou volgens [de B.V. c.s.] niet door [eisende partij sub 2] zijn gemaakt. Volgens [gedaagde] is de vordering van [de B.V. c.s.] te vaag en zou het in praktijk betekenen dat [gedaagde] een dwangsom moet betalen wanneer iets naar het oordeel van [de B.V. c.s.] lasterlijk of smadelijk is.
4.14.
Hoewel gezegd kan worden dat [gedaagde] zich negatief heeft uitgelaten over [de B.V. c.s.] , hebben [de B.V. c.s.] naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat en waarom deze uitlatingen ook zijn te kwalificeren als smadelijke en/of lasterlijke uitlatingen. Bovendien is niet gebleken dat het gevorderde aanvullende verbod om geen smadelijke en/of lasterlijk uitlatingen te doen, een zelfstandig belang heeft naast een verbod om jegens derden te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen. De enige opmerking waarnaar [de B.V. c.s.] verwijzen valt wat dat betreft al onder ‘bedreiging’. Een aanvullend en dergelijk breed geformuleerd verbod is hier niet op zijn plaats De vordering inzake dit verbod zal worden afgewezen.
Conclusie
4.15.
De vorderingen onder 1. en 2. zijn toewijsbaar op de wijze zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.16.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd zoals in de beslissing vermeld.
4.17.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [de B.V. c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 126,99
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.099,99

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagde] om zich jegens derden uit te laten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst;
5.2.
verbiedt [gedaagde] om jegens derden te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen;
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 10.000,00 per keer dat hij zich niet houdt aan de onder 5.1 en 5.2 uitgesproken verboden, met een maximum van € 500.000,00;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [de B.V. c.s.] van € 2.099,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.
3220

Voetnoten

1.Vanaf 12:04
2.Vanaf 17:45
3.Vanaf 35:25
4.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1 (Brussel I bis-Verordening).
5.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, PbEU 2008, L 177/6 (hierna: Rome I).
6.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, Haviltex-norm