ECLI:NL:RBDHA:2024:1105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/09/645614 / FA RK 23-2504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en terugbetalingsverplichting in het kader van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2024 een beschikking gegeven inzake de wijziging van partneralimentatie en de terugbetalingsverplichting. De man heeft verzocht om de partneralimentatie op nihil te stellen, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021, en om een terugbetalingsverplichting van de vrouw vast te stellen. De vrouw heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om haar huwelijksgerelateerde behoefte vast te stellen op hogere bedragen dan in het convenant was overeengekomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van 2001 tot 2014 gehuwd zijn geweest en dat de man op basis van een echtscheidingsconvenant uit 2014 partneralimentatie verschuldigd was. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, aangezien de vrouw sinds 2021 een hoger inkomen heeft gegenereerd. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging van de partneralimentatie vastgesteld op 1 december 2021.

De rechtbank heeft de netto behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.402,- per maand en haar netto besteedbaar inkomen (NBI) in 2021 op € 1.206,- per maand. Dit leidde tot een aanvullende behoefte van € 196,- netto per maand, waarvoor de man in de periode van 1 december 2021 tot 1 juni 2023 een bijdrage van € 345,- bruto per maand moest betalen. Met ingang van 1 juni 2023 is de partneralimentatie op nihil gesteld, omdat de vrouw in haar eigen behoefte kon voorzien.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw een terugbetalingsverplichting heeft van in totaal € 6.192,- aan de man, omdat zij te veel partneralimentatie heeft ontvangen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2504
Zaaknummer: C/09/645614
Datum beschikking: 25 januari 2024

Alimentatie

Beschikking op het op 22 maart 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeenteplaats 1] ,
advocaat: mr. L.E. de Jong te Zoeterwoude.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeenteplaats 2] ,
in rechte vertegenwoordigd door bewindvoerders: [naam 1] en [naam 2] , vennoten van [website] ,
advocaat: mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 13 april 2023 van de zijde van de man, met bijlage;
  • het F9-formulier van 1 juni 2023 van de zijde van de man, met bijlage
  • het verweerschrift mede omvattende een zelfstandig verzoek;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van 4 december 2023 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 12 december 2023 van de zijde van man, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 14 december 2023 van de zijde van de man, met bijlagen.
Op 21 december 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de vrouw is een nader stuk overgelegd, inhoudende de verklaring van de bewindvoerders van 19 december 2023 waarmee zij zich akkoord verklaren met de (inhoud van de) procedure die de advocaat van de vrouw voor haar voert.

Verzoek en verweer

De man verzoekt, na wijziging, om – met wijziging van het tussen partijen op 19 maart 2014 gesloten convenant en de daarop gewezen beschikking van deze rechtbank van 30 april 2014 – met ingang van 1 januari 2021, dan wel zoveel eerder als zal blijken uit de financiële stukken van de vrouw, de partneralimentatie op nihil te bepalen en een terugbetalingsverplichting vast te stellen aan de zijde van de vrouw vanaf die datum van € 19.691, -- of meer als zal blijken, althans te bepalen op een zodanig bedrag, met een zodanige terugbetalingsverplichting en met zodanige ingangsdatum als de rechtbank in goede justitie meent te behoren, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast heeft de vrouw zelfstandig verzocht de huwelijks gerelateerde behoefte van de vrouw in afwijking van het convenant van 19 maart 2014 over de jaren 2021, 2022 en 2023 vast te stellen op respectievelijk € 2.129,77, € 2.170,24 en € 2.244,00, subsidiair € 1.596,91,
€ 1.627,26 en € 1.682,58 per maand en het wijzigingsverzoek van de man ten aanzien van de behoeftigheid te toetsen aan deze bedragen, en deswege vast te stellen dat de vrouw nog steeds behoefte heeft aan de door de man op basis van de beschikking van 30 april 2014 maandelijks te betalen bijdrage van € 815,25 bruto en te bepalen dat de man de maandelijkse bijdrage van € 815,25 aan de vrouw dient te blijven voldoen.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [dag 1] 2001 tot [dag 2] 2014.
- De man is samen met zijn nieuwe echtgenote ouder geworden van het minderjarige kind [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] .
- Bij beschikking van deze rechtbank van 30 april 2014 en aangehecht convenant van 19 maart 2014 is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat het aangehechte convenant deel uitmaakt van de beschikking.
- In het echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van de eerste maand na de datum van verhuizing van de vrouw uit de echtelijke woning zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van
€ 679,- bruto per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen partneralimentatie sinds
1 januari 2023 € 815,25 per maand.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 1:401 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Op grond van het vierde lid kan een rechterlijke uitspraak eveneens worden gewijzigd of ingetrokken indien zij van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegeven is uitgegaan.
De man verzoekt de door hem op grond van het convenant te betalen partneralimentatie op nihil te stellen en voert daarbij aan dat de omstandigheden sinds het sluiten van het convenant zijn gewijzigd nu de vrouw inmiddels in staat kan worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De vrouw betwist dat sprake is van een wijzigingsgrond, maar voert aan dat het overeengekomen convenant van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan omdat de huwelijkse behoefte niet juist is vastgesteld.
Gelet op het voorgaande kunnen partijen worden ontvangen in hun verzoeken en zal de rechtbank hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling om te onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de wijzigingsgrondslag leidt tot een wijziging van de partneralimentatie.
Inhoudelijke beoordeling
Wijziging omstandigheden
Niet iedere wijziging van omstandigheden is voldoende voor een wijzing van de overeengekomen alimentatie. Nadat de rechtbank bij de beoordeling van een wijzigingsverzoek heeft vastgesteld dat er sprake is van een relevante wijzigingsgrond, geldt dat zij zelfstandig oordeelt over de alimentatie met inachtneming van de wettelijke maatstaven, zonder gebonden te zijn aan hetgeen partijen eerder onderling over die alimentatie zijn overeengekomen.
De man stelt dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, omdat de vrouw inmiddels in staat is om in haar eigen huwelijks gerelateerde behoefte te voorzien en dus niet meer behoeftig is. Ook heeft zij zich niet aan de door partijen overeengekomen inspanningsverplichting gehouden om in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien. Tot slot voert de man aan dat hij ook een onderhoudsverplichting heeft jegens Lotus, waardoor hij geen draagkracht meer heeft om de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
De vrouw stelt dat de huwelijks gerelateerde behoefte moet worden berekend over 2014 en niet over 2007. De partijen voerden namelijk tot 2014 nog een gezamenlijke huishouding. De behoefte had ook moeten worden geïndexeerd van 2007 naar 2014, waardoor niet van de in het convenant overeengekomen behoefte van € 1.230, - uitgegaan kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, nu de vrouw sinds 2021 aanzienlijk meer is gaan verdienen. De rechtbank zal daarom, met in achtneming van de wettelijke maatstaven, zelfstandig oordelen over de alimentatie. In het kader daarvan zal de rechtbank ook beoordelen of de huwelijks gerelateerde behoefte opnieuw moet worden berekend, zoals door de vrouw is aangevoerd. Anders dan de man stelt, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw, door een hoger inkomen te genereren, aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met de onderhoudsverplichting van de man jegens Lotus, omdat hij deze verplichting ten tijde van het overeenkomen van het convenant ook al had.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum te bespreken. De man stelt dat de vrouw sinds 2021 een hoger inkomen heeft gegenereerd, waardoor zij vanaf 1 januari 2021 in haar eigen behoefte kon voorzien. Ook heeft de man de vrouw in november 2021 uitgenodigd voor een gesprek om de partneralimentatie te bespreken, nu hij op de hoogte was van het feit dat de vrouw meer was gaan werken. Vanaf toen kon en had de vrouw rekening moeten houden met de wijziging.
De vrouw stelt dat terughoudend omgegaan moet worden met het op nihil stellen van de partneralimentatie met terugwerkende kracht, vanwege een terugbetalingsverplichting die hieruit voortvloeit, terwijl het geld al is uitgegeven. Ook heeft de vrouw veel schulden, blijkens het feit dat zij onder bewind is gesteld. Op grond van het vorenstaande moet dan ook uitgegaan worden van de datum indiening verzoekschrift als ingangsdatum van een eventuele wijziging van de partneralimentatie.
De rechtbank oordeelt met de man dat de vrouw in 2021 had kunnen weten dat het genereren van meer inkomen gevolgen heeft voor de hoogte van de partneralimentatie. Zo de vrouw hier niet zelfstandig aan heeft gedacht, is zij hierop gewezen door de man in zijn uitnodiging in november 2021 om de partneralimentatie te bespreken. De rechtbank acht het daarom redelijk om een eventuele wijziging van de partneralimentatie in te laten gaan op de eerste van de maand volgend op de uitnodiging van de man, dus op 1 december 2021.
Behoefte
De man stelt dat voor het bepalen van de behoefte uitgegaan moet worden van het bedrag zoals overeengekomen in het convenant, met 2007 als datum van uiteengaan. Partijen zijn ook sinds 2007 daadwerkelijk uit elkaar. Het feit dat de man tot 2014 de hypotheekkosten van de echtelijke woning heeft betaald, betekent niet dat in die periode nog gesproken kan worden van een gezamenlijke huishouding. Partijen zijn deze datum overeengekomen in het echtscheidingsconvenant, waar nu niet zomaar van afgeweken kan worden.
De vrouw stelt dat het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Partijen hadden tot 2014 nog een gezamenlijk huishouden, zodat de huwelijks gerelateerde behoefte moet worden vastgesteld op basis van het netto besteedbaar inkomen van partijen (NBI) in 2014, ofwel dat de huwelijks gerelateerde behoefte van 2007 moet worden geïndexeerd naar 2014.
De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding na 2007. Om vast te stellen dat er sprake is van een gezamenlijk huishouden is immers meer nodig dan het betalen van de hypotheekkosten. De vrouw heeft haar standpunt dan ook onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het convenant en gaat uit van de gegevens zoals daarin vastgesteld. Uit het convenant blijkt een behoefte van € 1.230, -. Zoals hiervoor overwogen, zal een eventuele wijziging van de partneralimentatie ingaan per 1 december 2021, zodat dit bedrag geïndexeerd moet worden naar 2021. De netto behoefte op 1 december 2021 bedraagt daarmee € 1.402, - per maand.
Aanvullende behoefte 2021 en 2022
Op de hiervoor genoemde netto behoefte van de vrouw van € 1.402, - per maand moet haar NBI in mindering worden gebracht. De rechtbank berekent haar NBI in 2021 aan de hand van de door de vrouw overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2021. Hierbij wordt rekening gehouden met haar inkomen uit loon van € 14.617, - alsmede haar WW-uitkering van € 1.075, -. Anders dan door de man gesteld, ziet de rechtbank geen reden om rekening te houden met een inkomen van in totaal € 28.480, -, omdat daarin ook de incidentele transitievergoeding en de ontvangen partneralimentatie van de vrouw zijn inbegrepen.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2021 op een bedrag van € 1.206, - per maand.
Dit leidt tot een aanvullende behoefte in 2021 van € 196,- netto per maand (€ 1.402 –
€ 1.206). Dat is € 345,- bruto per maand. De rechtbank rekent voor 2022 dezelfde aanvullende behoefte als in 2021, nu er tussen 2022 en 2021 geen wezenlijk inkomensverschil is.
Draagkracht man 2021 en 2022
Aangezien de aanvullende behoefte lager is dan overeengekomen in het convenant en de man toen ook voldoende draagkracht had om in de overeengekomen bijdrage te voorzien, kan ervan uit worden gegaan dat de man ook in deze aanvullende behoefte kan voorzien en komt de rechtbank niet toe aan een draagkrachtberekening.
Conclusie 2021 en 2022
De rechtbank zal daarom bepalen dat de man met ingang van 1 december 2021 een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw diende te betalen van € 345,- bruto per maand.
Aanvullende behoefte 2023
De vrouw is in juni 2023 opnieuw meer gaan werken, namelijk van 20 uur naar 30 uur per week. Dit leidde opnieuw tot een aanzienlijke stijging in haar inkomen. Daarom maakt de rechtbank voor de periode vanaf 1 juni 2023 een nieuwe berekening.
De hiervoor vastgestelde behoefte van 2021 moet worden geïndexeerd naar 2023 en wordt € 1.477, - netto per maand. De rechtbank berekent het NBI van de vrouw in 2023 aan de hand van de door de vrouw overgelegde loonstroken uit 2023. Hierbij wordt rekening gehouden met de ingehouden pensioenpremie, premie NP en premie aanvulling WW/WGA.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2023 op een bedrag van € 1.634, - per maand. Daarmee is het NBI van de vrouw hoger dan haar behoefte en kon zij dus met ingang van 1 juni 2023 volledig in haar eigen behoefte voorzien.
Conclusie 2023
De rechtbank zal de partneralimentatie per 1 juni 2023 op nihil stellen. Dit betekent dat de man met ingang van deze datum geen bijdrage meer is verschuldigd aan de vrouw.
Terugbetalingsverplichting
Volgens vaste rechtspraak moet de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds beoordelen in hoeverre redelijkerwijs een terugbetalingsverplichting kan worden opgelegd. Dit moet de rechter doen aan de hand van dat wat tijdens de procedure is gebleken. Bij de beoordeling of een terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden verlangd, is onder meer van belang:
(i) de omvang van de eventuele terugbetalingsverplichting,
(ii) dat wat is gebleken over de financiële situatie van partijen,
(iii) in hoeverre de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt,
(iv) of de betaalde bijdragen in overeenstemming waren met de behoefte en
(v) het belang van de onderhoudsplichtige bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde bijdragen (vgl. onder meer HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:520, NJ 2015/132).
De man heeft op de zitting aangegeven dat hij, gezien de schulden van de vrouw, opgenomen wenst te worden in het schuldenregister van de vrouw die de bewindvoerders hebben opgesteld. Hij gaat ermee akkoord dat het vervolgens nog enige tijd kan duren voordat hij het geld terugkrijgt.
De vrouw voert aan dat er geen geld is om de man terug te betalen. Zij is bij beschikking van 7 november 2023 onder bewind gesteld en heeft het door de bewindvoerders opgestelde schuldenregister ingediend. Bovendien stelt zij dat terughoudend omgegaan moet worden met het opleggen van een terugbetalingsverplichting, met name omdat de vrouw al hoge schulden heeft en de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt.
In het licht van het door de man gestelde acht de rechtbank – ondanks het consumptief karakter van alimentatie – een mogelijke terugbetalingsverplichting voor de vrouw van hetgeen zij te veel aan partneralimentatie heeft ontvangen, niet onredelijk. De vrouw wist immers vanaf begin 2021, en zeker vanaf november 2021, dat haar inkomensstijgingen gevolgen hadden voor de partneralimentatie. De rechtbank zal het verzoek van de man om te bepalen dat de te veel ontvangen alimentatie moet worden terugbetaald toewijzen.
De man heeft in zijn verzoek tot terugbetaling van de te veel betaalde partneralimentatie aangevoerd dat hij een bedrag van € 689,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw heeft betaald. De rechtbank zal daar dan ook van uitgaan. Dat betekent dat de vrouw voor de periode 1 december 2021 tot en met december 2022 een bedrag van € 344,- per maand moet terugbetalen (€ 689 - € 345). Dit is totaal € 4.472, -. Op de zitting is gebleken dat de man vanaf juni 2023 geen partneralimentatie meer betaalt, waardoor de terugbetalingsverplichting ziet op de periode ervoor. Dit is voor 2023 een bedrag van € 1.720,- (5 x € 344,-). In totaal moet de vrouw daarmee aan de man terugbetalen een bedrag van € 6.192, -

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 30 april 2014 en het aangehechte convenant van 19 maart 2014 –:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 1 december 2021 tot 1 juni 2023 op € 345,- bruto per maand;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 1 juni 2023 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de door de man aan haar te veel betaalde partneralimentatie van
in totaal € 6.192,- aan de man dient terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, bijgestaan door mr. L.E. Meisters als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 25 januari 2024.