In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Afghaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asiel aangevraagd in zowel Kroatië als Frankrijk, maar Nederland heeft het verzoek tot terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is geaccepteerd. Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië, wat zou betekenen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze van eiser en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat de situatie in Kroatië zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden gehanteerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.