ECLI:NL:RBDHA:2024:11025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
NL24.27319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. De Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libische asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Taheri, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs, waarin hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 3 juli 2024 in bewaring is gesteld, omdat er een significant risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de zware gronden 3a, 3e en 3k als feitelijk juist beoordeeld, waarbij is opgemerkt dat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en geen medewerking heeft verleend aan zijn overdracht naar Zweden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.27319

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 12 juli 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 12 juli 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 15 juli 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en van Libische nationaliteit te zijn.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een ander lidstaat;
- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zicht niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3j en de lichte grond 4d. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij Nederland onrechtmatig is binnengekomen, omdat hij een asielzoeker is. Ook betwist eiser de zware grond 3j. Eiser stelt dat hij in afwachting was van zijn advocaat die bezwaar voor hem zou indienen, waardoor hij in de veronderstelling was dat hij nog rechtmatig verblijf had in Nederland. Eiser meent daarom Nederland niet tijdig te hebben verlaten. Daarnaast stelt eiser in zijn gehoren met DT&V [5] te hebben aangegeven zelfstandig terug te keren. Eiser geeft aan in afwachting te zijn geweest van een afspraak van het IOM. [6] Tot slot voert eiser aan dat de lichte grond 4d niet aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd, omdat hem slechts is gevraagd hoeveel geld hij tot zijn beschikking had maar niet of hij voldoende middelen had om zijn reis te bekostigen. Eiser stelt dat het doel van de vraag hem niet duidelijk was en dat hij bang was dat zijn middelen zouden worden afgenomen.
4. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3a en 3k aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware grond 3a volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [7] Eiser heeft verklaard niet te beschikken over een paspoort of een ander identiteitsdocument. [8] Hij is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en de zware grond 3a is daarmee feitelijk juist. Dat eiser zich na binnenkomst heeft gemeld om een asielaanvraag in te dienen, doet daar niet aan af. Voor zover eiser met de beroepsgrond over grond 3j de zware grond 3k betwist, treft die betwisting geen doel. Eiser heeft immers geen medewerking verleend aan de overdracht aan Zweden. Uit de toelichting in de maatregel blijkt dat eiser op de hoogte was van een vertrekgesprek op 9 mei 2024, maar dat hij zich op die datum niet heeft gemeld. Ook na die datum heeft eiser zich niet meer gemeld bij DT&V voor zijn overdracht. Verder heeft eiser op 3 juli 2024 tijdens het gehoor voorafgaande aan de maatregel verklaard dat niet terug wil en kan naar Zweden. Dat eiser in afwachting zou zijn van een afspraak met het IOM, gaat eraan voorbij dat het aan hem is om contact te zoeken met deze organisatie. Dat heeft hij niet gedaan. Grond 3k is dan ook feitelijk juist en voldoende toegelicht. De zware grond 3e is niet betwist, feitelijk juist en in de maatregel voldoende toegelicht. De slotsom is dat de drie tegengeworpen zware gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en een significant risico op onderduiken aan te nemen. Wat eiser heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking, .
Lichter middel
5. Eiser meent dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel.
6. Verweerder heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het significante risico dat eiser zal onderduiken te ondervangen. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. De stelling van eiser dat er geen aanwijzingen voor vluchten of onderduiken zouden zijn geweest, omdat hij bij het COa [9] verbleef [10] , leidt gelet op het risico op onderduiken niet tot een andere conclusie.
Ambtshalve toets [11]
7. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enige moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2024 door mr. B.F.Th. De Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroepTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Dienst Terugkeer en Vertrek.
6.Internationale Organisatie voor Migratie.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
8.Pagina 4 e.v. van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 3 juli 2024 (M110).
9.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
10.Pagina 4 e.v. van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 3 juli 2024 (M110).
11.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en – in aansluiting hierop – ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.