Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.De procedure
3.De feiten
gebruikt;
4.Het geschil
5.De beoordeling
bis-Verordening). De rechtbank is in deze zaak reeds internationaal bevoegd op grond van artikel 26 lid 1 Brussel I
bis-Verordening, omdat GFO in deze procedure is verschenen zonder die bevoegdheid te betwisten.
Ladbrokes).
legaalonline kansspelen mocht aanbieden zolang zij niet aan de prioriteringscriteria voldeed. De rechtbank overweegt ten eerste dat een eventueel beroep op het vertrouwensbeginsel primair werkt tegenover het betreffende bestuursorgaan/de Staat en niet (zonder meer) doorwerkt in civielrechtelijke verhoudingen. Verder heeft de Ksa duidelijk gecommuniceerd dat het aanbieden van online kansspelen in Nederland illegaal is, óók voor zover aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen. Dit blijkt uit onder meer het handhavingsbeleid van de Ksa van 2016 (zie hiervoor onder 3.10 van dit vonnis). GFO heeft niet gewezen op communicatie door de Ksa waaruit iets anders kan worden afgeleid. Zelfs wanneer het prioriteringsbeleid als gedoogbeleid zou kunnen worden aangemerkt, leidt dat nog niet tot een ander oordeel. Dat een bestuursorgaan/de Staat een gedraging
gedoogtbetekent namelijk nog niet dat die gedraging ook civielrechtelijk als een
legalegedraging kan worden aangemerkt in de verhouding tussen GFO en haar klanten in Nederland.
lid 2BW daarom toepassing mist. Aan GFO kan worden toegegeven dat artikel 1 lid 1 sub a Wok (kort gezegd) het ‘gelegenheid geven om’ mee te doen aan kansspelen zonder vergunning verbiedt, en niet letterlijk ‘het sluiten van kansspelovereenkomsten’. De rechtbank ziet echter geen wezenlijk onderscheid tussen het (als aanbieder) bieden van gelegenheid tot deelneming aan kansspelen (aan consumenten) en het als aanbieder sluiten van kansspelovereenkomsten met die consumenten die tot doel hebben om die consumenten vervolgens de gelegenheid te geven mee te doen aan kansspelen zonder vergunning. De rechtbank heeft verder geen aanwijzingen dat de wetgever het maken van een zodanig onderscheid heeft beoogd. De rechtbank oordeelt daarom dat GFO, door de Kansspelovereenkomst te sluiten, in strijd heeft gehandeld met een dwingende wetsbepaling als bedoeld in artikel 3:40
lid 2BW. (Vergelijk randnummer 3.15 van de conclusie van A-G G. Snijders van 12 januari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:36).