ECLI:NL:RBDHA:2024:11004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
NL24.17117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 18 april 2024 besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn asielaanvraag op 18 januari 2024 ondertekend, maar stelt dat hij zich op 11 december 2024 in Ter Apel heeft gemeld. De rechtbank heeft de zaak op 24 juni 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan en dit verzoek is aanvaard. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij eerder een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend en zijn argumenten over de registratie in het Eurodac-systeem zijn niet overtuigend. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om de juistheid van de registratie te weerleggen, wat hij niet heeft gedaan.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht naar Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Duitse autoriteiten hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de Duitse autoriteiten hem niet hebben geïnformeerd over de Dublinprocedure of dat hij geen juridische bijstand kan krijgen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser aan zich te trekken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17117

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1994.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert daartegen aan dat hij zich wel degelijk op 11 december 2024 in Ter Apel heeft gemeld. Verweerder is van mening dat de registratie in Eurodac leidend is, maar eiser vraagt zich af hoe die registratie tot stand is gekomen. Uit het gehoor blijkt dat eiser geen asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland. Dit was ook nooit zijn intentie was, noch heeft hij daarvoor iets ondertekend. Volgens eiser is de grenspolitie ook niet bevoegd om een asielaanvraag te registreren. Daarnaast is eiser niet geïnformeerd over de werking van de Dublinverordening, noch over zijn vermeende asielaanvraag. Tevens is eiser door de Duitse autoriteiten hardhandig aangepakt, tegen hem is geschreeuwd en er is gedreigd dat hij zou worden uitgezet. Verder heeft eiser de familieband met zijn broer wel degelijk met stukken onderbouwd. Ook is het beter voor eiser om in de buurt van zijn broer/familie te zijn door zijn mentale toestand. Eiser meent dat gelet hierop een overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder uitgaan van de juistheid van een recente registratie in het Eurodac-systeem door een andere lidstaat. [3] Het ligt op de weg van eiser om deze aangenomen juistheid te weerleggen. Daarin is eiser niet geslaagd. Nu eiser geen informatie heeft verstrekt die aanleiding voor twijfel geeft , staat vast dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. Bovendien is niet gebleken dat eiser eerder, op 11 december 2023,een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend. Uit het dossier blijkt immers dat eiser op 18 januari 2024 zijn asielaanvraag heeft ondertekend. Dat eiser de bedoeling had om naar Nederland te reizen, maakt verder niet dat Duitsland ten onrechte is aangemerkt als de verantwoordelijke lidstaat. De aard van de Dublinverordening is immers onverenigbaar met de opvatting dat de bedoeling van een vreemdeling bepalend is voor de vaststelling van het antwoord op de vraag welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
5. Verweerder mag voorts ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [4] dan wel artikel 4 van het Handvest. [5] Eiser heeft zijn stelling dat hij in Duitsland vreest voor een schending van artikel 4 van het Handvest niet geconcretiseerd en onderbouwd. Hij is er daarom niet in geslaagd om ernstige tekortkomingen in het Duitse opvang- en asielsysteem aannemelijk te maken. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zullen nemen. Ten aanzien van eisers stelling dat de grenspolitie niet bevoegd zou zijn om een asielaanvraag te registreren heeft verweerder kunnen verwijzen naar een uitspraak van zittingsplaats Den Haag van 1 maart 2024. [6] Daarin is geoordeeld dat het feit dat een asielaanvraag bij de grenspolitie is gedaan, niet betekent dat er geen daadwerkelijke asielaanvraag is gedaan.
6. Het persoonlijk relaas van eiser biedt verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Duitsland ten aanzien van hem niet aan zijn verdragsverplichtingen zal voldoen. Dat eiser gedwongen is of zou zijn geweest in Duitsland vingerafdrukken af te geven leidt niet tot de conclusie dat Duitsland jegens eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Eurodacverordening zijn lidstaten namelijk verplicht illegale vreemdelingen die op het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registeren. Voorts heeft eiser niet onderbouwd dat de Duitse autoriteiten hem niet hebben geïnformeerd over de Dublinprocedure. Daarnaast heeft hij niet onderbouwd dat hij geen juridische bijstand heeft gekregen of kan krijgen in Duitsland. Dat eiser door de Duitse autoriteiten hardhandig is aangepakt, er tegen hem is geschreeuwd en gedreigd is met uitzetting ., heeft eiser evenmin onderbouwd. Eiser heeft bovendien geen aangifte gedaan van de mishandeling. Als eiser vindt dat de autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, kan hij daarover klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties. Niet gebleken is dat klagen voor eiser niet mogelijk is of dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
7. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er voor dat de vreemdeling kan blijven bij of wordt verenigd met een kind, broer of zus, of ouder, als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het aan de vreemdeling is om met stukken aannemelijk te maken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd overwogen dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening tussen eiser en zijn broer. De overgelegde documenten maken dit niet anders. Bovendien geldt dat, zelfs als ervan uit moet worden gegaan dat tussen eiser en zijn broer een familierechtelijke relatie bestaat, niet is gebleken dat eiser vanwege een medische situatie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat enkel zijn broer deze zorg zou kunnen verlenen. De enkele stelling dat eiser en zijn familieleden elkaar op emotioneel vlak ondersteunen, is onvoldoende om afhankelijkheid als bedoeld in deze bepaling aan te nemen. Niet is gebleken dat eiser zich niet zonder zijn broer staande kan houden. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening treft dan ook geen doel.
9. De wens van eiser om bij zo dicht mogelijk bij zijn in Nederland verblijvende familieleden te verblijven, heeft verweerder niet hoeven aan te merken als een bijzondere, individuele omstandigheid die een overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou maken. Hoewel het op zichzelf begrijpelijk is dat eiser en zijn familie graag dichtbij elkaar willen wonen in Nederland, is dit op zichzelf geen bijzondere, individuele omstandigheid op, op grond waarvan verweerder had moeten aannemen dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.