In deze zaak heeft eiser op 27 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 6 maart 2024, ontvangen op 7 maart 2024, een ingebrekestelling ontvangen van eiser wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 26 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen op 27 februari 2024 is verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en sindsdien zijn er meer dan twee weken verstreken. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft bepaald dat de minister alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser, met een uiterlijke datum van 22 oktober 2024. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 437,50, die de minister moet vergoeden.