In deze zaak heeft eiser op 11 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 26 februari 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 25 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag op 11 november 2022 ingediend en de wettelijke beslistermijn is verstreken op 11 februari 2024. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie zal de rechtbank een rechterlijke dwangsom opleggen en de minister verplichten om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.