ECLI:NL:RBDHA:2024:10934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel

Op 15 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zware en lichte gronden die aan de bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht aan de eiser zijn tegengeworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden van de eiser, waaronder zijn weigering om mee te werken aan het vaststellen van zijn identiteit en het feit dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister van Asiel en Migratie voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij en dat er geen persoonlijke belangen van de eiser zijn die de bewaring onevenredig bezwarend maken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26939

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister, (gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen, tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [1] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op
29 februari 2024 een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
5. De minister heeft ter zitting de zware grond 3f en lichte gronden 4a en 4e laten vallen.
5.1.
De zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d en 4c zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Eiser beschikt immers niet over een grensoverschrijdingsdocument en dus ook niet over een visum of inreisstempel van het Schengengebied (3a). Dat eiser zijn paspoort zou zijn kwijtgeraakt in Turkije doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Daarnaast wordt niet betwist dat aan eiser op 29 februari 2024 een terugkeerbesluit is opgelegd en dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de op hem rustende vertrekplicht (3c). Ook zware grond 3d is terecht aan eiser tegengeworpen nu eiser onvoldoende meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. Zo verklaart eiser dat zijn geboorteakte in Algerije ligt, maar onderneemt hij geen actie ter verkrijging daarvan. Dat eiser een oom in Duitsland, die diplomaat zou zijn, heeft aangeschreven om hem te helpen bij het verkrijgen van documenten, is op dit moment onvoldoende concreet voor het oordeel dat deze grond eiser niet kan worden tegengeworpen. Tot slot is grond 4c naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en is het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd. Dat eiser bij een vriend zou kunnen verblijven, zoals ter zitting door eiser is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel nu dit niet nader is onderbouwd. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de lichte grond 4d onbesproken.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat er geen risico op onttrekking bestaat en dat hij zich wil houden aan een meldplicht. Daarnaast heeft eiser een vrijwilligersbrief opgesteld en is hij ingeschreven bij IOM [2] in het kader van vrijwillige terugkeer. Nu eiser actief meewerkt aan zijn uitzetting is een lichter middel als een meldplicht aangewezen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat uit het vertrekgesprek van 9 juli 2024 inderdaad blijkt dat door eiser acties zijn ondernomen in het kader van een mogelijke terugkeer. Deze weliswaar positieve ontwikkeling is naar het oordeel van de rechtbank echter nog erg pril. Eiser weigerde namelijk op 3 juli 2024 nog in gesprek te gaan met zijn regievoerder. Van een volledige en actieve medewerking is bovendien nog niet gebleken nu eiser nog geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd en bovendien ter zitting wederom heeft verklaard in Europa te willen blijven en naar Duitsland te willen vertrekken. De minister heeft daarom terecht niet volstaan met een lichter middel. De enkele stelling van eiser dat er geen risico op onttrekking bestaat en hij zich graag aan een meldplicht wil houden, leidt evenmin tot een ander oordeel.
6.2.
Eiser voert aan dat de bewaring hem zwaar valt en hij kampt met psychische problemen. De rechtbank is van oordeel dat de minister in deze omstandigheden terecht geen aanleiding heeft gezien voor een lichter middel, nu deze in het geheel niet zijn onderbouwd en eiser in het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft verklaard dat er geen medische omstandigheden zijn waar de minister rekening mee diende te houden. Daarnaast heeft de minister terecht aangegeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum, die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
6.3.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
7. De minister heeft voldoende voortvarend gehandeld door op 3 juli 2024 te trachten een vertrekgesprek met eiser te voeren, wat echter door eiser werd geweigerd. Daarnaast is op 9 juli 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd en is op 24 mei 2024 een aanvraag tot verstrekking van een laissez-passer (lp) ten behoeve van eiser naar de Algerijnse autoriteiten verzonden.
Zicht op uitzetting
8. De rechtbank wijst ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Algerije op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 [3] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. Dit geldt eveneens voor ongedocumenteerde vreemdelingen zoals eiser. Eiser werkt daarnaast ook nog niet volledig mee aan zijn uitzetting, waarmee het zicht op uitzetting in beginsel een gegeven is. Anders dan eiser betoogt ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de verwachting dat Algerije geen lp ten behoeve van hem zal verstrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen en specifiek voor eiser niet ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.International Organization for Migration.