ECLI:NL:RBDHA:2024:10926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
NL24.18531
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek beoordeeld. Eiseres had op 1 februari 2023 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelt het beroep op 27 juni 2024, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.

De rechtbank constateert dat eiseres eerder asielaanvragen heeft ingediend, die niet in behandeling zijn genomen of zijn afgewezen. De minister had op basis van adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) geconcludeerd dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij het uitblijven van behandeling van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het BMA-advies heeft gebaseerd, aangezien eiseres geen contra-expertise heeft overgelegd om de juistheid van het advies te betwisten.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister op zorgvuldige wijze tot zijn besluit is gekomen en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18531

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) van eiseres.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 21 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 april 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

1. Eiseres heeft op 23 juli 2019 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling ervan. Het beroep van eiseres tegen dit besluit is ongegrond verklaard. [2] Het hoger beroep dat eiseres tegen deze uitspraak heeft ingesteld, is eveneens ongegrond verklaard. [3] Vervolgens heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier ‘humanitair tijdelijk’ ingediend die de minister eveneens heeft afgewezen. Het beroep van eiseres hiertegen is ongegrond verklaard. [4]
2. Op 7 juni 2021 heeft de minister eiseres bericht dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van haar asielaanvraag omdat zij niet tijdig is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Eiseres heeft vervolgens op 10 juni 2021 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 24 augustus 2022 afgewezen. Het daartegen ingediende beroep is bij uitspraak van 12 december 2022 [5] door de deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard.
3. Op 1 februari 2023 heeft eiseres de onderhavige aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend.
4. Op verzoek van de minister heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) in de primaire besluitvormingsprocedure op 20 februari 2023 en vervolgens in de bezwaarfase op 20 februari 2024 advies uitgebracht. Het BMA heeft in beide adviezen geconcludeerd dat het voor eiseres mogelijk is om te reizen. Wel acht het BMA, gezien de suïcidale gedachten en uitspraken van eiseres in relatie tot terugkeer in het verleden, begeleiding tijdens de reis door een voor eiseres vertrouwde persoon of psychiatrisch verpleegkundige noodzakelijk. Ook wordt een schriftelijke overdracht van de medische gegevens en het continueren van de medicatie tijdens de reis aanbevolen. Verder heeft het BMA geconcludeerd dat bij het uitblijven van medische behandeling op korte termijn geen medische noodsituatie wordt verwacht. Op grond hiervan heeft de minister artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing geacht op eiseres en de aanvraag afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit waarbij de minister vasthoudt aan zijn weigering om eiseres op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De verwijzing naar de gronden van bezwaar
7. Ten eerste verzoekt eiseres om de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister in het bestreden besluit gemotiveerd op de gronden van bezwaar ingegaan. Eiseres heeft, door de verwijzing naar haar eerder ingenomen standpunten met het verzoek de bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen, onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens haar onjuist of onvolledig is en waarom. De verwijzing naar de gronden van bezwaar kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Medische noodsituatie
9. Voorts stelt eiseres dat nu uit het BMA-advies blijkt dat bij het uitblijven van de behandeling van haar psychische klachten, de klachten van slapeloosheid, de drukteonrust in het hoofd, de suïcidale gedachten en haar lichamelijke klachten, deze klachten zullen blijven bestaan of zelfs zullen toenemen, het BMA ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat er bij het staken van de behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan.
10. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de ABRvS [6] een BMA-advies een deskundigenadvies is. Wanneer de minister een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich ervan vergewissen dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop aansluit. Wanneer dit het geval is, mag de minister in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Het is vervolgens aan eiseres om de juistheid van het deskundigenadvies te betwisten, bijvoorbeeld met een contra-expertise.
11. De rechtbank constateert dat uit het BMA-advies van 20 februari 2024 blijkt dat de BMA-arts bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Eiseres stelt tegenover het BMA-advies geen contra-expertise, zodat alleen de vraag overblijft of concrete twijfel aan de juistheid van het advies is gerezen. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het BMA-advies van 20 februari 2024 naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Tussen partijen is niet in geschil dat het BMA de informatie van G. Balk, huisarts GZA Burgum en N. Kooistra, GZ-psycholoog Fier te Leeuwarden heeft betrokken in het advies. De BMA-arts is op basis van de overgelegde informatie tot de conclusie gekomen dat het uitblijven van de behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie binnen drie tot zes maanden, omdat voor zover bekend er geen sprake is geweest van klinische psychiatrische opnames, Bopz-, Wvggz of Wzd-maatregelen, ernstige psychotische klachten die tot gevaarlijke situaties hebben geleid, of van andere belangrijke crisissituaties zoals een gedocumenteerde suïcidepoging in het verleden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Een verschil van inzicht over de uit de medische gegevens te trekken conclusies betekent op zichzelf niet dat het BMA-advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin niet begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop niet aansluit. Ook de redenatie van eiseres dat haar klachten in Nigeria zullen verergeren omdat zij daar de Nederlandse instanties die haar bijstaan en de artsen bij wie zij onder behandeling staat zal moeten missen, volgt de rechtbank niet. Nu uit het BMA-advies is gebleken dat er geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie bij het staken van de behandeling, zijn deze connecties voor eiseres niet noodzakelijk om een medische noodsituatie te voorkomen. Ook blijkt uit het advies dat mantelzorg voor eiseres niet onontbeerlijk is. Bovendien heeft eiseres de stelling dat zij geen enkele binding meer heeft met Nigeria en daar niet over enig netwerk beschikt dat haar zou kunnen bijstaan, op geen enkele wijze onderbouwd. De beroepsgrond kan niet slagen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.18532.
2.Zaak NL19.24705 en NL19.24707.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 december 2020, nrs. 202006585/1/V1 en 202006585/2/V1.
4.AWB 20/1836.
5.NL22.17077 en NL22.17078
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422.