ECLI:NL:RBDHA:2024:1092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
SGR 23/3076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen naar gehuwdennorm door Sociale verzekeringsbank na onderdakverlening aan schoondochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die onderdak verleent aan haar schoondochter, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres ontving een AOW-pensioen dat door de Sociale verzekeringsbank was herzien naar de norm voor gehuwden, wat leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 412,38. Eiseres betwistte deze herziening en stelde dat het onredelijk was dat haar AOW-pensioen lager was, gezien de extra kosten van levensonderhoud door de aanwezigheid van haar schoondochter en kleinkind. De rechtbank oordeelde echter dat de wetgever heeft gekozen voor een individualisering van het AOW-pensioen, waarbij de schoondochter, die geen recht heeft op AOW, geacht wordt voor haar eigen inkomen te zorgen. De rechtbank concludeerde dat de herziening van het AOW-pensioen naar de gehuwdennorm terecht was en dat de terugvordering van het te veel betaalde bedrag rechtmatig was. Eiseres had geen gronden aangevoerd die de rechtbank konden overtuigen om van deze beslissing af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat de gemachtigde van eiseres niet betrokken was in de bezwaarfase.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Inleiding

Op 9 november 2022 heeft eiseres aan verweerder doorgegeven dat [naam 1] (schoondochter) en diens dochter sinds 1 april 2022 bij eiseres in huis wonen.
In het besluit van 23 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder het pensioen dat eiseres op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) ontvangt, herzien vanaf april 2022 naar de norm voor gehuwden. Verder is bepaald dat eiseres over de maanden april 2022 tot en met oktober 2022 een bedrag van € 2.891,41 aan teveel ontvangen AOW-pensioen terug moet betalen.
In het besluit van 28 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en bepaald dat eiseres vanaf oktober 2022 een AOW-pensioen ontvangt voor gehuwden of samenwonenden en zij over oktober 2022 een bedrag van € 412,38 moet terugbetalen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn [ naam 2] (zoon) en haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Gronden van eiseres
1. Eiseres voert aan dat verweerder aan haar ten onrechte een AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden heeft toegekend. Op deze manier wordt zij gestraft, omdat zij onderdak verleent aan haar schoondochter en dit is onredelijk. Haar schoondochter heeft geen inkomsten en hierdoor wordt het levensonderhoud van eiseres duurder, terwijl haar AOW-pensioen lager wordt. In de Participatiewet wordt de kostendelersnorm losgelaten voor personen onder de 27 jaar. Eiseres vindt dat dit hier ook toegepast zou moeten worden en dat zij een AOW-pensioen zou moeten krijgen voor alleenstaanden. Daarom verzoekt eiseres om de terugvordering van € 412,38 op nihil te stellen. Eiseres verzoekt ten slotte om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schoondochter sinds 1 september 2022 duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Voor de toepassing van de AOW wordt de schoondochter daarom vanaf 1 september 2022 als ongehuwd aangemerkt. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de schoondochter in september 2022 met eiseres een gezamenlijke huishouding is gaan voeren. Gelet hierop heeft eisers vanaf 1 oktober 2022 recht op het AOW-pensioen voor gehuwden of samenwonenden. Over de maand oktober 2022 heeft verweerder € 412,38 te veel AOW-pensioen betaald aan eiseres. Daarom wordt dit teruggevorderd. In het verweerschrift geeft verweerder aan dat de AOW geen mogelijkheden kent om het AOW-pensioen te verhogen naar de norm van een alleenstaande, omdat de schoondochter geen inkomen heeft. Dat er in de Participatiewet bepalingen zijn opgenomen waarbij de uitkering wordt verlaagd in verband met een of meerdere kostendelers, maakt dit volgens verweerder niet anders. Verder zijn er volgens verweerder geen redenen om de terugvordering op nihil te stellen. Eiseres heeft verweerder niet laten weten dat er iemand bij haar is komen wonen. Om die reden is er een te hoog bedrag aan AOW-pensioen betaald.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres aan de hand van de beroepsgronden die zij heeft ingediend.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte per oktober 2022 een AOW-pensioen naar de gehuwdennorm heeft toegekend. Op de zitting heeft eiseres de vraag opgeworpen of haar schoondochter niet een aan een bloedverwant in de eerste graad gelijkgesteld kind betreft, waarvoor de gehuwdennorm niet geldt. De rechtbank stelt vast dat dit niet zo is. In artikel 1, achtste lid, van de AOW staat dat onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in artikel 1, derde lid en onder a, van de AOW mede wordt verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige. Uit de Memorie van Toelichting bij dit artikel volgt dat het in de zin van een meerderjarig aangehuwd kind gaat om een stiefkind en niet, zoals in het geval van eiseres, om een schoondochter. [1]
5. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de overwegingen in het bestreden besluit dat de schoondochter van eiseres sinds 1 september 2022 duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot en dat sinds september 2022 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en haar schoondochter. Dit is daarom niet in geschil. Gelet hierop en op de artikelen 1, 9 en 17a van de AOW heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht vanaf oktober 2022 het AOW-pensioen van eiseres herzien naar de gehuwdennorm. De grond van eiseres dat het onredelijk is dat zij een lager AOW-pensioen ontvangt, omdat haar schoondochter met kleinkind bij haar wonen waardoor de kosten van levensonderhoud toenemen terwijl haar schoondochter geen inkomen heeft, slaagt niet. Dat bij vaststelling van het AOW-pensioen van eiseres geen rekening wordt gehouden met het ontbreken van een inkomen van de schoondochter is namelijk een uitvloeisel van een gemaakte keuze van de wetgever om het recht op AOW-pensioen te individualiseren. De jongere “partner” die geen recht heeft op een AOW-pensioen, in dit geval de schoondochter, wordt geacht voor haar eigen inkomen te zorgen. [2] Op de zitting is aangevoerd dat de schoondochter wel mocht werken, maar dat zij dit niet deed omdat zij de zorg voor haar kind had. Dit doet echter niet af aan het uitgangspunt van de wetgever. Bovendien is niet gebleken dat de schoondochter geen inkomen kon vergaren. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen dringende redenen gesteld of gebleken op grond waarvan verweerder af had moeten zien van herziening.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat bij de Participatiewet de kostendelersnorm wordt losgelaten voor personen onder de 27 jaar. Volgens haar zou dat hier ook toegepast moeten worden. Dit betoog slaagt niet, omdat de Participatiewet hier niet van toepassing is en de AOW geen vergelijkbare bepaling kent.
7. Eiseres heeft gesteld dat de terugvordering op nihil moet worden gesteld, omdat zij recht heeft op de alleenstaandennorm. Omdat verweerder terecht de gehuwdennorm heeft gehanteerd per oktober 2022, is het te veel uitbetaalde bedrag van € 412,38 over de maand oktober 2022 naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 24 van de AOW terecht teruggevorderd. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder hier vanaf had moeten zien.
8. Wat betreft het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, stelt de rechtbank vast dat de gemachtigde van eiseres nog niet betrokken was in de bezwaarfase, zodat geen aanleiding bestaat voor vergoeding van de bezwaarkosten. Weliswaar zit in het dossier een bezwaarschrift dat is opgesteld door de gemachtigde van eiseres en dat is gericht tegen het primaire besluit, maar dat bezwaarschrift dateert van 13 april 2023 en is dus van na het bestreden besluit.

Conclusie

9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf oktober 2022 een AOW-pensioen ontvangt voor gehuwden of samenwonenden en zij een bedrag van € 412,38 aan te veel betaald AOW-pensioen moet terugbetalen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.MvT, Kamerstukken II 2008/09, 32 037, nr. 3, p. 17 en 18.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:345, r.o. 4.9.