Uitspraak
zaaknummers: NL24.16765 en NL24.16767
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van een gezin van Guineese en Sierra Leoonse nationaliteit tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 15 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, en dat de minister een aanvraag niet in behandeling neemt als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 2 februari 2024 verzoeken om terugname gedaan aan België, dat deze verzoeken op 12 februari 2024 heeft aanvaard.
Eisers betogen dat er tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in België, en dat zij een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank oordeelt echter dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat België zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is erkend dat er tekortkomingen zijn, maar dat deze niet voldoende zijn om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te schenden.
De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat zij mogen worden overgedragen aan België. De rechtbank wijst erop dat eisers geen nieuwe omstandigheden hebben aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.