ECLI:NL:RBDHA:2024:10911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
NL24.16765 en NL24.16767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van een gezin met minderjarige kinderen in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van een gezin van Guineese en Sierra Leoonse nationaliteit tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 15 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, en dat de minister een aanvraag niet in behandeling neemt als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 2 februari 2024 verzoeken om terugname gedaan aan België, dat deze verzoeken op 12 februari 2024 heeft aanvaard.

Eisers betogen dat er tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in België, en dat zij een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank oordeelt echter dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat België zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is erkend dat er tekortkomingen zijn, maar dat deze niet voldoende zijn om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te schenden.

De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat zij mogen worden overgedragen aan België. De rechtbank wijst erop dat eisers geen nieuwe omstandigheden hebben aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16765 en NL24.16767

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Guineese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],

[naam], eiseres,geboren op [geboortedatum],

van Sierra Leoonse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
mede namens hun minderjarige kinderen:

[naam], geboren op [geboortedatum],

van Guinese nationaliteit, V-nummer: [V-nummer],

[naam], geboren op [geboortedatum],

van Guinese nationaliteit, V-nummer: [V-nummer]

[naam], geboren [geboortedatum]

van Guinese nationaliteit, V-nummer: [V-nummer]

[naam], geboren [geboortedatum],

van Guinese nationaliteit, V-nummer: [V-nummer]
samen: eisers,
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van
15 april 2024 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
De verzoeken van eisers een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder zaaknummers NL24.16766 en NL24.16768. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 2 februari 2024 bij België verzoeken om terugname gedaan. België heeft deze verzoeken op 12 februari 2024 op grond van artikel 18, eerste lid onder c van de Dublinverordening aanvaard.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eisers betogen dat ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij stellen dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat België zijn verplichtingen jegens hen niet zal nakomen en dat niet vaststaat dat kwetsbare gezinnen zoals dat van eisers per definitie opvang krijgen in België. In het voornemen en het bestreden besluit wordt volgens eisers geen concrete informatie gegeven omtrent de huidige situatie in België voor wat betreft beschikbare opvangplaatsen, ondanks dat een aantal rechtbanken uitspraken hebben gedaan waarin wordt geconcludeerd dat overdracht aan België in strijd is met artikel 4 Handvest. Er valt niet uit te sluiten dat eisers als Dublinclaimanten in een toestand van verregaande materiele deprivatie zoals bedoeld in het arrest Jawo terechtkomen. Eisers wijzen er daarbij op dat zij eerder in België in een dergelijke toestand hebben verkeerd.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het algemene uitgangspunt is dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem in België dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan België een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [2]
5.2.
Hierin zijn eisers naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 maart 2024 [3] , waarin de Afdeling heeft erkend dat er in België tekortkomingen in de opvangvoorzieningen zijn, maar dat de enkele schending van opvangverplichtingen onvoldoende is voor het oordeel dat ten aanzien van België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling is van oordeel dat dit geen fundamentele systeemfout is die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt. Voor eisers als gezin met minderjarige kinderen is daarbij van belang dat wegens het gebrek aan reguliere opvangplaatsen bij de toewijzing van plaatsen voorrang wordt gegeven aan families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen. Na registratie van hun asielverzoek wordt aan hen onmiddellijk een opvangplaats toegewezen. Eisers hebben geen argumenten naar voren gebracht die leiden tot een ander oordeel dan al door de Afdeling is gegeven. Ook de stelling dat eisers eerder in België in een toestand van verregaande materiele deprivatie hebben verkeerd leidt niet tot de conclusie dat er ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, nu deze in het geheel niet nader is onderbouwd of gespecificeerd. Daarnaast is niet gebleken dat eisers bij de Belgische autoriteiten hebben geklaagd of dat er voor hen geen mogelijkheid tot klagen bestond. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat door eisers niet aannemelijk is gemaakt dat zij in België een reëel risico lopen op een onmenselijk of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest.
Bijzondere individuele omstandigheden
6. Eisers voeren verder aan dat uit het voornemen en het bestreden besluit niet blijkt dat de minister rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de kinderen van eisers al sinds hun geboorte in een zeer onzekere situatie verkeren. Voor de oudste twee zijn er grote hiaten in het genoten onderwijs geweest en het jongste kind is net begonnen met school. Het zou niet passend zijn de kinderen in Nederland van school te halen en over te dragen aan België. Het gezin heeft rust nodig na jarenlange omzwervingen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als niet alle omstandigheden van eisers kenbaar in het voornemen zijn betrokken, hebben eisers door middel van het indienen van een zienswijze de gelegenheid te reageren op het voornemen. De rechtbank constateert dat door eisers geen zienswijze is ingediend en daarmee geen omstandigheden zijn aangedragen waar de minister in de bestreden besluiten op in diende te gaan. Daarnaast wenst de rechtbank te wijzen op haar uitspraak van deze zittingsplaats van 25 januari 2024 [4] , waarin uitgebreid is ingegaan op de individuele omstandigheden van eisers. Eisers hebben in onderhavig beroep geen nieuwe omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de rechtbank nu tot een ander oordeel zou moeten komen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat eisers mogen worden overgedragen aan België. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:EU:C:2019:218.