ECLI:NL:RBDHA:2024:1090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
NL24.629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 31 januari 2024, wordt de rechtmatigheid van een toegangsweigering en een vrijheidsontnemende maatregel beoordeeld. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft op 21 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland na zijn vertrek uit Koeweit. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland is geweigerd en een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn en dat verweerder voldoende voortvarend handelt in de uitvoering van de uitzetting. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die de onrechtmatigheid van de toegangsweigering kunnen onderbouwen. De rechtbank wijst het beroep van eiser tegen beide besluiten ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de eiser in het kader van zijn vertrekplicht en de rol van de autoriteiten in het proces van uitzetting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.629

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2023 (bestreden besluit 1) is aan eiser op grond van de artikelen 14 en 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) de toegang geweigerd en bij besluit van 24 december 2023 (bestreden besluit 2) is aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding en ook gericht tegen het besluit tot toegangsweigering.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. El Bahi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het oordeel van de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het opleggen van de toegangsweigering en het opleggen en voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en legt hieronder, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Welke feiten en omstandigheden betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1998. Hij heeft Marokko op 27 januari 2023 verlaten. Eiser verbleef in Koeweit tot hij op
21 oktober 2023 naar Amsterdam vloog, waar hij op dezelfde dag asiel heeft aangevraagd. Daarom is op dezelfde dag aan eiser met toepassing van grond van artikel 6, derde lid, van de Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Eisers asielaanvraag is afgewezen en de rechtbank heeft het door eiser ingestelde beroep hiertegen ongegrond verklaard op 22 december 2023 [1] . Daarom heeft de Koninklijke Marechaussee de toegangsweigering definitief gemaakt op 23 december 2023 en het besluit hierover aan eiser verstrekt. Verweerder heeft op 24 december 2023 de maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgeheven en aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd waarover het nu gaat.
Wat is het oordeel over bestreden besluit 1 (toegangsweigering)?
3. Het beroep is op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw ook gericht tegen de toegangsweigering maar eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de toegangsweigering onrechtmatig te achten. Het beroep is in zoverre dan ook ongegrond.
Wat is het oordeel over bestreden besluit 2 (vrijheidsontnemende maatregel)?
De removal order
4.1
Eiser heeft betoogd dat de gang van zaken rond de removal order (de opdracht aan de luchtvaartmaatschappij om eiser terug te brengen) rechtens niet juist is en consequenties zou moeten hebben. De rechtbank constateert dat de removal order op 21 oktober 2023 is gegeven en dat aan de luchtvaartmaatschappij is gevraagd deze te effectueren op 22 december 2023, toen de rechtbank eisers beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ongegrond heeft verklaard. Op 3 januari 2024 heeft de Koninklijke Marechaussee bericht dat eiser zonder paspoort niet naar Koeweit of Marokko kan reizen. Vervolgens is de procedure voor het verkrijgen van een laissez-passer (lp) voor eiser in gang gezet. De rechtbank ziet in deze gang van zaken geen onrechtmatigheden en eiser heeft die ook niet specifiek benoemd. En nu eiser, zoals hij heeft erkend, zelf zijn paspoort heeft weggegooid, kan de rechtbank ook niet inzien dat deze gang van zaken gevolgen zou moeten hebben voor het oordeel over deze bewaringsmaatregel.
Is er zicht op uitzetting van eiser naar Marokko binnen een redelijk termijn?
4.2
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk zicht op uitzetting naar Marokko is. De rechtbank wijst allereerst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 november 2022 [2] waarin is geoordeeld dat er in algemene zin sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko voor eiser in het bijzonder ontbreekt. Daarbij is van belang dat verweerder op 5 januari 2024 bij de Marokkaanse autoriteiten een lp-aanvraag heeft ingediend en dat deze aanvraag nog loopt. De omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de lp-aanvraag, leidt niet tot het oordeel dat zicht op uitzetting ontbreekt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de Marokkaanse autoriteiten niet hebben aangegeven dat de lp-aanvraag niet in behandeling zal worden genomen of dat ten behoeve van eiser geen lp zal worden verstrekt. De lp-aanvraag loopt nog geen maand (gerekend vanaf de datum van de indiening bij de Marokkaanse autoriteiten) en dit is niet dusdanig lang dat de afgifte van een lp op grond daarvan al niet meer te verwachten is. Er is evenmin gebleken van overige signalen van de Marokkaanse autoriteiten dat geen resultaat te verwachten valt. De beroepsgrond slaagt niet.
Handelt verweerder voldoende voortvarend?
4.3
De rechtbank stelt voorop dat op eiser een vertrekplicht rust, die inhoudt dat van hem actieve en volledige medewerking wordt verlangd. Als eiser niet aan die plicht voldoet, is verweerder voor eisers uitzetting afhankelijk van de medewerking van de autoriteiten van het land van herkomst. Zoals hiervoor al geconstateerd heeft eiser zelf zijn paspoort van de hand heeft gedaan waardoor hij niet beschikt over een reisdocument. Daarnaast heeft eiser zelf geen activiteiten ondernomen om invulling te geven aan zijn vertrekplicht, waardoor verweerder in beginsel het onderzoek van de Marokkaanse autoriteiten naar eisers identiteit en nationaliteit mag afwachten. Dat er geen twijfel over eisers identiteit is, zoals hij heeft aangevoerd, maakt de situatie niet anders omdat hij met alleen die kaart niet kan uitreizen.
4.4
Er is verder geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Op 22 december 2023 is verzocht aan de KLM om de removal order te effectueren naar Koeweit, dan wel om te buigen naar Casablanca, waarna op 27 december 2023 bekend is geworden dat eiser op 5 januari 2024 naar Koeweit kon vliegen. Op 3 januari 2024 heeft de Koninklijke Marechaussee laten weten dat eiser niet zonder paspoort wordt geaccepteerd door Koeweit en dat zonder de Marokkaanse identiteitskaart de terugkeer naar Marokko niet in gang kan worden gezet, waardoor een vervangend reisdocument voor eiser moet worden aangevraagd. Daarom heeft verweerder dezelfde dag een lp-aanvraag opgestart. Op 5 januari 2024 heeft verweerder de lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten verzonden. Verweerder heeft op 16 januari 2024 schriftelijk gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Dat dit, zoals eiser stelt, een algemeen rappel is, volgt de rechtbank niet. De Marokkaanse autoriteiten is immers met het rappel om aandacht gevraagd voor de zaak van eiser. Dat is voldoende. De omstandigheden van eisers geval geven geen aanleiding om te oordelen dat verweerder meer had moeten doen. Daarnaast heeft verweerder op 3 januari 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Eiser geeft in dit gesprek aan dat hij niet wil terugkeren. Dit alles overziend heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend ingezet voor eisers uitzetting. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder aanleiding moeten zien om een lichter middel toe te passen?
4.5
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden waarop de vrijheidsontnemende maatregel aan hem is opgelegd niet heeft betwist. Eiser heeft daarbij erkend dat er sprake is van een grensbewakingsbelang voor verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit belang had moeten prijsgeven en een lichter middel had moeten toepassen. Eisers stelling dat hij zijn situatie als uitzichtloos ervaart en dat hij niet weet waar hij aan toe is waardoor zijn bewaring niet moet voortduren, heeft eiser niet nader onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Is de vrijheidsontnemende maatregel om een andere reden onrechtmatig?
5. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig aan eiser is opgelegd.
Wat is de conclusie over beide beroepen?
6. Het beroep tegen bestreden besluit 1 en tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
6.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor beide zaken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL23.34980 en NL23.34981.
2.ECLI:NL:RVS:2022:3269, zie ook de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.