ECLI:NL:RBDHA:2024:1088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, een Tunesische nationaliteit houder. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 april 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft de maatregel op 19 januari 2024 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de bewaring onrechtmatig was geweest voorafgaand aan deze opheffing. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen reden is om aan te nemen dat de belangenafweging eerder had moeten plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Tunesië is en dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen dan die van eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2012

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 17 april 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De staatssecretaris heeft op 19 januari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 december 2023 (in de zaak NL23.37979) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 15 december 2023, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het sluiten van dat onderzoek, tot en met de opheffing op 19 januari 2024.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring na de vorige toetsing in beroep onrechtmatig heeft voortgeduurd. Volgens eiser bestond er geen zicht op uitzetting en is de aanleiding voor het moment van het opheffen van de maatregel onduidelijk, dan wel gelegen in het feit dat door eiser beroep is ingesteld. Eiser stelt dat hij zelf voldoende inspanningen heeft verricht om de uitzetting te versnellen, zo heeft hij gesprekken gevoerd met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en heeft hij zijn vingerafdrukken afgegeven. Eiser voert voorts aan dat de belangenafweging eerder had moeten plaatsvinden en niet pas nadat eiser beroep tegen de voortduring van de maatregel had ingesteld. Eiser stelt dat zijn belang vanaf het moment van de vorige uitspraak zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris en dat de maatregel van bewaring vanaf dat moment onrechtmatig heeft voortgeduurd.
4. De staatssecretaris stelt dat tot het moment van de opheffing van de maatregel van bewaring, zijn belang zwaarder weegt dan dat van eiser. De staatssecretaris voert verder aan dat het moment van het maken van de belangenafweging arbitrair is. De staatssecretaris stelt voorts voldoende voortvarend te hebben gehandeld, zo heeft hij op 27 december 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser, heeft hij op dezelfde dag bij de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) verzocht de zaak van eiser onder de aandacht te brengen bij de Tunesische autoriteiten en heeft hij op 2 januari 2024 schriftelijk gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag. De staatssecretaris voert verder aan dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat eiser volledige en actieve medewerking dient te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit om zijn terugkeer naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen. De staatssecretaris stelt dat ondanks dat eiser enigszins meewerkt, in zijn geval niet kan worden gesproken van een actieve en volledige medewerking.
5. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië. [1] Niet is gebleken dat door de autoriteiten van Tunesië in het algemeen of voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven. Dat de Tunesische autoriteiten nog geen lp hebben verstrekt is onvoldoende voor de conclusie dat het zicht op uitzetting in het individuele geval van eiser ontbreekt.
5.1
De rechtbank overweegt voorts dat door de staatssecretaris in de brief van 19 januari 2024 is toegelicht dat de opheffing van de maatregel van bewaring niet is gelegen in het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, maar in een belangenafweging die in het voordeel van eiser is uitgevallen. Daarbij heeft de staatssecretaris onder meer gewicht toegekend aan de duur van de bewaring in combinatie met het gegeven dat tot op heden geen presentatiedatum bekend is. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is voor het oordeel dat de staatssecretaris eerder dan 19 januari 2024 tot de conclusie had moeten komen dat de belangen van eiser zwaarder wegen dan de belangen van de staatssecretaris. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de staatssecretaris na de vorige zitting nog op 27 december 2023 DIA heeft verzocht de zaak van eiser onder de aandacht te brengen bij de Tunesische autoriteiten en op 2 januari 2024 schriftelijk heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. Nu de autoriteiten van Tunesië niet hebben aangegeven dat geen lp aan eiser zal worden verstrekt, en verweerder enige tijd mag worden gegund de reactie op een verzoek en rappel af te wachten, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris al eerder dan 19 januari 2024 tot de conclusie had moeten komen dat de belangenafweging in het voordeel van eiser zou uitvallen.
6. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de beoordelingsperiode onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State (Afdeling) van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990.