ECLI:NL:RBDHA:2024:10845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
AWB 22/139 en AWB 21/3542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag reguliere verblijfsvergunning op basis van gezinsleven en mvv-vereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning beoordeeld. Eiseres, die in Nederland verblijft met haar (minderjarige) kinderen, had een aanvraag ingediend met als doel 'familie en gezin'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag eerder afgewezen, met als argument dat eiseres geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen eiseres en haar ouders. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning, maar deze was ingetrokken vanwege een schijnrelatie. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van verweerder in het nadeel van eiseres is uitgevallen, en dat de uitzetting niet in strijd is met het recht op privéleven. De rechtbank oordeelt ook dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat eiseres onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar bezwaar. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/139 en AWB 21/3542
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 20 juni 2024 in de zaak tussen
[eiseres/verzoekster], V-nummer: [V-Nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
en haar (minderjarige) kinderen:
[kind 1], V-nummer [V-nummer 1]
[kind 2], V-nummer [v-nummer]
[kind 3], V-nummer [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. J.H.E. Wanrooij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L.K. Hu).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 14 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 december 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Op 17 oktober 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de moeder van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft eerder in oktober 2017 een verblijfsvergunning gekregen voor verblijf bij partner. Deze verblijfsvergunning is in januari 2019 met terugwerkende kracht ingetrokken door verweerder, omdat sprake was van een schijnrelatie. Eiseres is na haar komst naar Nederland meteen bij haar ouders gaan wonen, bij wie zij nu verblijf aanvraagt.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft geen geldige mvv [1] . Zij komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiseres en haar kinderen hebben nooit rechtmatig verblijf gehad in Nederland. Weliswaar hadden eiseres en haar kinderen een verblijfsvergunning, maar die is met terugwerkende kracht ingetrokken tot aan de datum van verlening. De uitzetting van eiseres is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2] Tussen eiseres en haar ouders is geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen bestaat. In het aanvullende besluit heeft verweerder nog een afweging gemaakt tussen de belangen van eiseres en haar ouders en de belangen van de Nederlandse staat. Deze belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen. Ook tussen de kinderen van eiseres en de ouders van eiseres is geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er tussen hen geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Ook als verweerder aan zou nemen dat er wel sprake is van hechte persoonlijke banden, betekent dit niet dat de kinderen recht hebben op een verblijfsvergunning. Verweerder heeft een afweging gemaakt tussen de belangen van de kinderen en de belangen van de Nederlandse staat. Deze belangenafweging valt uit in het nadeel van de kinderen. De uitzetting van eiseres en haar kinderen is ook niet in strijd met het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ook hier valt de belangenafweging in het nadeel van eiseres en haar kinderen uit. Tot slot heeft verweerder overwogen dat hij geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan de hardheidsclausule omdat hem geen omstandigheden bekend zijn die maken dat het onredelijk hard is voor eiseres om terug te keren naar Suriname om daar een mvv aan te vragen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Het besluit is in strijd met het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft eerder een verblijfsvergunning aan eiseres verleend. Het is juist dat deze vergunning is ingetrokken vanwege een schijnrelatie, maar dit was een ‘noodsprong’ van eiseres. Eiseres is naar Nederland gekomen omdat zij in Suriname door haar ex-man werd mishandeld. Met het intrekken van deze verblijfsvergunning heeft verweerder erkend dat er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en haar ouders. Omdat eiseres bij haar ouders woonde, heeft verweerder namelijk geconcludeerd dat sprake was van een schijnrelatie. Verweerder heeft ten onrechte het mvv-vereiste tegengeworpen. De Gezinsherenigingsrichtlijn [3] verplicht verweerder om een aanvraag tot verblijf op alle aspecten inhoudelijk te beoordelen en te wegen, ongeacht of de aanvraag met of zonder mvv wordt gedaan. Als aan alle vereisten van de richtlijn wordt voldaan, kan het ontbreken van een mvv niet worden tegengeworpen. Daarnaast is er wel sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De gezinsleden wonen sinds 2017 samen en steunen elkaar. Het gezinsleven kan niet worden uitgeoefend in Suriname. Verweerder heeft ook een onjuiste belangenafweging gemaakt. Eiseres doet een beroep op de arresten Jeunesse [4] en Nunez [5] van het EHRM en op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 25 maart 2015 [6] . Verder is het besluit in strijd met het IVRK. [7] Het is in het belang van de kinderen dat hun moeder verblijf krijgt in Nederland. Ook heeft verweerder ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule. Verweerder legt de hardheidsclausule zo restrictief uit dat dit een dode letter wordt. Alle papieren van eiseres zijn in orde, daarom kan niet verwacht worden dat zij eerst terugkeert naar Suriname om vanaf daar een mvv aan te vragen ook vanwege de ex-partner van eiseres. Ook duurt de mvv-procedure in de praktijk veel langer dan drie tot zes maanden. Het besluit is ook onevenredig zwaar voor de (groot)ouders. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen omdat zij geen geldige mvv heeft. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.1.
Ten eerste komt eiseres niet in aanmerking voor een vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege haar eerdere verblijfsvergunning, omdat deze is ingetrokken tot aan de datum van de verlening. Eiseres en haar kinderen hebben daarom, terugkijkend, nooit rechtmatig verblijf in Nederland gehad.
5.2.
Ten tweede heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de uitzetting van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM omdat er geen gezinsleven is tussen eiseres, haar kinderen en hun (groot)ouders. Tussen ouders en hun meerderjarige kinderen wordt alleen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen wanneer sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, zoals samenwoning, financiële afhankelijkheid, emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Verweerder heeft kunnen concluderen dat tussen eiseres en haar ouders geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Eiseres is sinds december 2017 in Nederland en staat sinds mei 2020 ingeschreven op het adres van haar ouders. Daarvoor hebben zij echter een lange tijd, in ieder geval sinds 2010, gescheiden van elkaar gewoond. Niet is gebleken van financiële afhankelijkheid tussen eiseres en haar ouders. Ook is niet gebleken dat eiseres en haar ouders een emotionele afhankelijkheid van elkaar hebben die meer is dan gebruikelijk tussen ouders en hun meerderjarige kinderen. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat eiseres niet nader onderbouwd heeft dat zij in Suriname mishandeld werd door haar ex-partner en daardoor afhankelijk is van de emotionele steun van haar ouders. Over de gezondheid van eiseres en haar ouders is op de zitting aangevoerd dat beide ouders hartklachten hebben en dat eiseres hen verzorgt. Naast dat verweerder hier geen rekening mee heeft kunnen houden in zijn besluit, omdat dit eerder niet is aangevoerd, zijn de gezondheidsklachten van de ouders van eiseres ook niet onderbouwd. Tot slot heeft verweerder kunnen stellen dat eiseres sterke banden met Suriname heeft omdat zij haar hele leven, tot aan 2017, in Suriname heeft gewoond. Verweerder heeft ook kunnen concluderen dat tussen de kinderen van eiseres en hun grootouders geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Tussen een minderjarig kind en zijn of haar grootouder kan familieleven bestaan wanneer sprake is van hechte persoonlijke banden. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat in de procedure niet duidelijk is geworden welke rol de grootouders spelen in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het enkele gegeven dat zij de afgelopen jaren op hetzelfde adres hebben gewoond, is onvoldoende om hechte persoonlijke banden aan te nemen.
6. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit het gegeven dat de eerdere verblijfsvergunning van eiseres is ingetrokken omdat zij bij haar ouders woonde, blijkt niet dat verweerder familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft aangenomen tussen eiseres en haar ouders. Zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen, is samenwoning slechts één element waaruit kan blijken dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en hebben eiseres en haar ouders ook een lange periode niet samengewoond.
7. Uit recente uitspraken van de hoogste bestuursrechter [8] volgt dat verweerder mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden tussen een vreemdeling en referent bestaan, als verweerder daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Verweerder hoeft in dat geval niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 5.2 heeft overwogen heeft verweerder alle relevante individuele aspecten betrokken en daaruit kunnen concluderen dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hoewel verweerder wel een belangenafweging heeft gedaan, zal de rechtbank hier daarom niet op ingaan.
8. Het beroep van eiseres op de arresten Jeunesse en Nunez en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 25 maart 2015 slaagt niet. Deze uitspraken gaan over de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in deze zaak geen belangenafweging hoeven verrichten, zoals blijkt uit overweging 7. Ook de beroepsgronden van eiseres dat het gezinsleven niet kan worden uitgeoefend in Suriname en dat sprake is van ‘a certain degree of hardship’, kunnen hierom niet slagen. Deze gronden zien namelijk ook op de belangenafweging. Nu er geen sprake is van gezinsleven, wordt niet toegekomen aan de vraag of het gezinsleven in Suriname kan worden uitgeoefend.
8.1.
Het beroep van eiseres op de Gezinsherenigingsrichtlijn slaagt niet. Eiseres, haar kinderen en hun (groot)ouders kunnen geen rechten ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn. Zij zijn geen gezinsleden in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ook kunnen zij geen rechten ontlenen aan artikel 4, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit is een facultatieve bepaling die niet is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. De individuele beoordeling die vereist is in het kader van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is in dat geval gelijk aan de beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM. [9] Die beoordeling heeft verweerder uitgevoerd, zoals hiervoor uiteen is gezet.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het IVRK. Artikel 3 van het IVRK heeft rechtstreekse werking voor zover het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind moeten worden betrokken. [10] Verweerder heeft in de belangenafweging in het kader van het privéleven van eiseres en haar kinderen opgemerkt dat de kinderen zijn geboren in Suriname en daar tot aan 2017 hebben gewoond, waardoor zij sterke banden hebben met Suriname. Verweerder heeft onderkend dat terugkeer naar Suriname zal betekenen dat de kinderen moeten wennen aan een nieuwe situatie maar dat niet is gebleken dat hierdoor problemen zullen ontstaan in de ontwikkeling. Ook keren zij terug samen met hun moeder, die hen kan ondersteunen in deze verandering. De rechtbank oordeelt dat verweerder met deze beoordeling voldoende de belangen van de kinderen heeft betrokken in zijn besluit.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat tegenwerping van het mvv-vereiste niet onredelijk hard is voor eiseres. Dat alle papieren van eiseres in orde zijn, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor is beoordeeld, komt eiseres immers op basis van de huidige informatie in deze procedure niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor het doel ‘familie en gezin’ omdat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft ook niet aangevoerd dat zij aanspraak zou kunnen maken op een andere verblijfsvergunning. Ook is niet nader onderbouwd dat eiseres niet terug kan keren naar Suriname vanwege haar ex-partner. Dat de mvv-procedure in de praktijk langer duurt dan drie tot zes maanden, betekent ook niet dat het onredelijk hard is van eiseres om van haar te verlangen om terug te keren naar Suriname en vanaf daar een mvv aan te vragen. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat het voor de (groot)ouders van eiseres en haar kinderen lastig zal zijn als eiseres en haar kinderen terugkeren naar Suriname, heeft verweerder ook op grond daarvan zijn besluit niet als onredelijk hard hoeven te kwalificeren. Dit is immers een situatie waarin eiseres en haar ouders zichzelf hebben gebracht door eiseres in 2017 onder valse voorwendselen naar Nederland te laten komen en te gaan samenwonen, terwijl eiseres geen rechtmatig verblijf had in Nederland.
11. Over de hoorplicht oordeelt de rechtbank als volgt. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord en dat dit uitgangspunt des te meer geldt in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. [11] Daaronder vallen onder meer zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Maar de plicht om te horen in bezwaar is wel afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. Wanneer een vreemdeling nalaat om zijn bezwaar te motiveren of in zijn bezwaarschrift alleen maar een herhaling van zetten geeft, kan verweerder het bezwaar redelijkerwijs afwijzen als kennelijk ongegrond. Hij hoeft dan niet te horen. [12] Verweerder heeft in het geval van eiseres na de aanvraag op 8 november 2020 een brief gestuurd met daarin een aantal vragen bijvoorbeeld over de banden van haar ouders met haar kinderen. In het primaire besluit heeft verweerder vervolgens aangegeven welke onderdelen onvoldoende onderbouwd zijn. De bezwaargronden van eiseres bevatten vervolgens enkel een herhaling van zetten zonder nadere onderbouwing. Verweerder heeft het bezwaar gelet hierop kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond en heeft daarom ook kunnen afzien van horen. De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond.
13. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [13]
14. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Richtlijn 2003/86/EG.
4.Arrest van Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810.
5.Arrest van het EHRM van 28 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD005559709.
7.Verdrag inzake de rechten van het kind.
8.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1187.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, r.o. 5.2.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2621, r.o. 8.2.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
12.Dat blijkt uit artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.