Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag Bpm. De eiser had een naheffingsaanslag ontvangen voor de registratie van een Audi A3 Limousine, waarbij hij een bedrag van € 112 aan Bpm had voldaan. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 14 december 2023 werd de gemachtigde van de eiser vertegenwoordigd door twee personen, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door een ambtenaar en een advocaat.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet kon aantonen dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat de rechtbank niet bevoegd was om het Unierecht uit te leggen en dat prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld moesten worden. De rechtbank oordeelde dat de Bpm verschuldigd is bij registratie van een auto, ongeacht de herkomst, en dat de inspecteur het recht heeft om naheffingen op te leggen indien belasting niet volledig is betaald.
De rechtbank oordeelde verder dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om de schade aan de auto aan te tonen en dat de taxateur van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) als partijdeskundige kon worden beschouwd. De rechtbank kende de eiser een vergoeding van immateriële schade toe van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van proceskosten van € 218,75. De rechtbank droeg de inspecteur ook op het betaalde griffierecht van € 184 aan de eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.