ECLI:NL:RBDHA:2024:10826
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats]. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de WOZ-waarde op € 297.000 heeft vastgesteld. Eiser heeft in beroep een lagere waarde van € 281.000 bepleit, onderbouwd met een woningwaarderapport en diverse argumenten over de invloed van de omgeving en de staat van de woning op de waarde.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de methodiek van systematische vergelijking met vergelijkbare woningen als voldoende bruikbaar beoordeeld en heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de objectkenmerken en de toegepaste waarderingsmethoden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de bezwaren van eiser, zoals de aanwezigheid van een brandgang en de ligging nabij het spoor, niet voldoende onderbouwd waren om de vastgestelde waarde te betwisten.
De uitspraak benadrukt dat het waarderen van onroerende zaken geen exacte wetenschap is en dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om wiskundig bewijs te leveren voor de WOZ-waarde. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien eiser voldoende informatie had om zelf een inschatting van de waarde te maken. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.