ECLI:NL:RBDHA:2024:10822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats]. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de WOZ-waarde op € 352.000 heeft vastgesteld. Eiser heeft in beroep een lagere waarde van € 332.000 bepleit, onderbouwd met een woningwaarderapport en argumenten over de onjuistheid van de vastgestelde waarde en de vergelijkingsobjecten.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de methodiek van systematische vergelijking met vergelijkbare woningen als voldoende bruikbaar beoordeeld. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de waarde te hoog is vastgesteld, en de rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de objectkenmerken en de toegepaste waarderingsmethoden.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het verzoek om uitstel van de zitting door de gemachtigde van eiser niet is gehonoreerd, maar dat dit geen nadelige gevolgen heeft gehad voor de procespositie van eiser. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/5497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2022 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgesteld op € 352.000.
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023.
Namens eiser is verschenen [naam 1], kantoorgenoot van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en [naam 3].

Overwegingen

Feiten
1. De beschikking heeft betrekking op waardepeildatum 1 januari 2021 (de waardepeildatum) en op het kalenderjaar 2022. Met de beschikking zijn de aan eiser opgelegde aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar voor het jaar 2022 en de aanslag watersysteemheffing eigenaar 2022 (de aanslagen) bekendgemaakt.
2. Tegen de beschikking is bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar. Eiseres heeft - gelet op de inhoud van het bezwaarschrift en ervan uitgaande dat de WOZ-waarde tevens daarop van invloed is - tevens bezwaar gemaakt tegen de aanslag watersysteemheffing eigenaar 2022.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
4. Eiser is eigenaar van de woning.
Geschil
5. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 332.000, daartoe verwijst hij naar een door zijn gemachtigde opgesteld woningwaarderapport. Daarnaast voert hij -zakelijk weergegeven- aan dat verweerder bij het bepalen van de WOZ-waarde geen rekening heeft gehouden met het eigen verkoopcijfer van de woning (aankoopdatum 23 april 2019), dat de gebruiksoppervlakte van vergelijkingsobject Hulkestein 51 niet correct is vastgesteld, dat de KOUDV+L-factoren van vergelijkingsobjecten Hulkestein 51 en Palenstein 21 te laag zijn vastgesteld, en dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe verschillen in KOUDV+L gecorrigeerd zijn. Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag, een waardematrix (de matrix) en iWOZ-rapporten overgelegd.
Beoordeling van het geschil
7. Op 25 augustus 2023 (ontvangstdatum) heeft gemachtigde verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Daarbij heeft de gemachtigde aangevoerd dat hij verhinderd is in verband met zittingen bij diverse andere rechtbanken, waarbij een plaatsvervanger niet gevonden kon worden. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat gemachtigde in de gevraagde periode te veel verhinderdata heeft opgegeven. Gemachtigde is op zitting verschenen en heeft daar niet geklaagd over de afwijzing van het verzoek om uitstel. Ook anderszins is niet gebleken dat eiser in zijn procespositie is beschadigd door het niet verlenen van uitstel van de zitting.
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de overgelegde matrix en wat overigens door hem is aangevoerd en overgelegd, hierin geslaagd. Naar volgt uit de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met vergelijkbare woningen. De rechtbank acht, gezien de objectkenmerken van de verschillende objecten zoals weergegeven in de matrix, de vergelijkingsobjecten goed, althans in ieder geval voldoende bruikbaar. Met de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. De rechtbank heeft daarbij, ook niet naar aanleiding van alles wat eiser in dit verband heeft aangevoerd of overgelegd - afgezet tegen wat verweerder daartegenover heeft aangevoerd en overgelegd -, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder aan de woning en de vergelijkingsobjecten toegekende objectkenmerken dan wel de aan die objectkenmerken toegekende VLOK-codes en de wijze waarop aan de hand daarvan de waarde is herleid. De rechtbank acht daarmee aannemelijk gemaakt dat de door verweerder bepleite waarde niet te hoog is. Bij het voorgaande neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het waarderen van onroerende zaken geen exacte wetenschap is en dat niet is vereist dat de WOZ-waarde van de woning wiskundig wordt bewezen door verweerder. [2]
10. Alles wat eiser heeft aangevoerd of heeft overgelegd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af. De verkoopdatum van het door eiser opgevoerde eigen verkoopcijfer van de woning is naar het oordeel van de rechtbank te ver van de waardepeildatum gelegen. Weliswaar kan dit cijfer een indicatie geven, maar het hoeft door verweerder niet te worden gebruikt nu er voldoende vergelijkingsobjecten zijn die een betere indicatie van de waarde van de woning op de waardepeildatum geven. De stelling van eiser dat dat de gebruiksoppervlakte van Hulkestein 51 niet correct is vastgesteld is voortsvoldoende weerlegd. Eiser heeft in een eigen rapport drie vergelijkingsobjecten opgevoerd; deze zijn alle door verweerder in de matrix als onderbouwing van de waarde van de woning gebruikt.
11. Nu verweerder aan eiser tijdig alle KOUDV+L-factoren en indexatiecijfers kenbaar heeft gemaakt, bestaat ook uit dien hoofde geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren dan wel een proceskostenvergoeding toe te kennen. Eiser - onderscheidenlijk diens professionele gemachtigde - kon immers op basis van de toegezonden gegevens een eigen inschatting maken van de waarde van de woning. Dat verweerder geen inzicht heeft gegeven hoe daaruit precies (cijfermatig) de waarde is berekend, maakt dit niet anders. Het kenbaar maken van die gegevens is naar het oordeel van de rechtbank in dit verband - waarderen van onroerende zaken is immers geen exacte wetenschap - voldoende. Voor de indexeringscijfers geldt bovendien dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de indexering is gebaseerd op informatie van het Kadaster die verweerder op basis van de overeenkomst met het Kadaster niet verder mag verspreiden en dus niet met eiser kan delen, maar dat eiser deze gegevens zelf kan raadplegen bij het Kadaster. Onder die omstandigheden is ook met betrekking tot de onderbouwing van het indexeringspercentage de toezendverplichting niet geschonden.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld, en moet het beroep ongegrond verklaard worden.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. A.V. Spuij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
2.vgl. Hof Den Haag 4 mei 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:882, r.o. 5.8.