ECLI:NL:RBDHA:2024:10781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL24.18231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraakse vrouw, haar asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiseres had op 31 december 2023 asiel aangevraagd, maar de autoriteiten van Polen hadden eerder een visum verstrekt dat geldig was van 12 september tot 7 oktober 2023. Dit leidde tot een verzoek om overname aan Polen, dat op 11 maart 2024 werd aanvaard.

Eiseres voerde aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was, gezien de tekortkomingen in de Poolse asielprocedure, zoals pushbacks en onrechtmatige detentie. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat haar situatie anders was dan de algemene situatie in Polen. De rechtbank verwees naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd bevestigd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is op Polen. Eiseres had geen eerdere negatieve ervaringen met het Poolse asiel- en opvangsysteem en de rechtbank vond de door haar aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet voldoende om af te wijken van de Dublinverordening.

De rechtbank concludeerde dat de minister de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling had genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18231

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A.M. Fikken als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 2000 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres heeft op 31 december 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat de buitenlandse vertegenwoordiging van Polen aan eiseres een visum heeft verstrekt, dat geldig was van 12 september 2023 tot en met 7 oktober 2023. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [2] een verzoek om overname gedaan aan de autoriteiten van Polen. Op 11 maart 2024 hebben de Poolse autoriteiten dit verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Polen vaststaat.
3. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder had ambtshalve moeten onderzoeken of een risico bestaat dat eiseres na overdracht aan Polen zal worden geconfronteerd met de tekortkomingen in de Poolse asielprocedure. Polen maakt zich namelijk schuldig aan pushbacks en onrechtmatige detentie van asielzoekende derdelanders. Ter onderbouwing verwijst zij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
‘s-Hertogenbosch, van 27 maart 2024. [3] Verder had verweerder de asielaanvraag van eiseres aan zich moeten trekken vanwege haar persoonlijke omstandigheden. Haar echtgenoot heeft namelijk rechtmatig verblijf in Nederland en zij had daarmee al een relatie in Irak. Overdracht aan Polen getuigt dan ook van bijzondere hardheid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten aanzien van Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval anders is. Eiseres is daar niet is geslaagd. Uit het arrest van het Hof [4] van
29 februari 2024 [5] volgt dat nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ten aanzien van Polen. Het Hof heeft in dit arrest onder meer geoordeeld dat pushbacks en bewaring aan de grensposten niet in de weg staan aan een overdracht in het kader van de Dublinverordening. In wat eiseres heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Met het claimakkoord hebben de autoriteiten van Polen gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiseres in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Mocht zij na overdracht aan Polen van mening zijn dat Polen zijn verplichtingen niet nakomt, dan ligt het op haar weg om daarover in Polen te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor haar niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Polen haar niet zouden kunnen of willen helpen. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, slaagt niet. Anders dan in die zaak heeft eiseres geen eerdere ervaringen gehad met het asiel- en opvangsysteem in Polen en is zij ook niet eerder onderworpen geweest aan pushbacks.
5. Tot slot heeft verweerder de door eiseres aangevoerde omstandigheden in dit geval in redelijkheid niet zo bijzonder hoeven vinden dat deze tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening hadden moeten leiden. Dat sprake is van familiebanden met de in Nederland verblijvende echtgenoot heeft verweerder niet bijzonder genoeg hoeven vinden dat eiseres daarom in Nederland moet verblijven. Verweerder merkt in dat verband terecht op dat de familieband nog niet was bevestigd op het moment dat de echtgenoot Irak verliet. Daarbij merkt verweerder terecht op dat de Dublinprocedure niet is bedoeld als alternatieve route naar een verblijfsrecht op regulieren gronden.
6. Verweerder heeft gelet op het voorgaande de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.ECLI:EU:C:2024:195.