ECLI:NL:RBDHA:2024:10761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL24.27506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot verbod van feitelijke overdracht naar Finland in het kader van asielprocedure

Op 8 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een vreemdeling, een voorlopige voorziening vroeg om zijn feitelijke overdracht naar Finland te verbieden. De minister van Asiel en Migratie had op 5 juli 2024 meegedeeld dat verzoeker op 9 juli 2024 zou worden overgedragen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij psychische en lichamelijke klachten had die volgens hem een overdracht onomkeerbare negatieve gevolgen zouden hebben.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de mededeling van de minister op 5 juli 2024 als een feitelijke handeling jegens verzoeker kan worden aangemerkt, en dat hiertegen bezwaar mogelijk is. De rechter heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de gronden van de voorlopige voorziening, waarna het onderzoek op dezelfde dag is gesloten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht in twijfel trekken. De medische situatie van verzoeker was al beoordeeld in het overdrachtsbesluit van 11 maart 2024, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de minister terecht had besloten tot overdracht.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het algemeen belang van de minister om vreemdelingen over te dragen zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om in Nederland te blijven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om verzoeker in Nederland te laten verblijven, en dat de overdracht op 9 juli 2024 kan plaatsvinden. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier mr. L.G.C. Lelifeld, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27506

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
De minister heeft verzoeker op 5 juli 2024 meegedeeld dat hij voornemens is om verzoeker op 9 juli 2024 om 09:50 uur per vliegtuig (vluchtnummer [vluchtnummer] ) over te dragen naar Helsinki, Finland.
1.2.
Verzoeker heeft op 8 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting. Ook heeft hij de voorzieningenrechter die dag verzocht een voorlopige voorziening te treffen om de feitelijke overdracht naar Finland te verbieden tot op het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting is beslist. Verder heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorziening te treffen dat verzoeker in een regulier AZC dan wel noodopvang kan verblijven.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de minister op 8 juli 2024 in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de gronden van de voorlopige voorziening. De minister heeft daarop een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens op 8 juli 2024 het onderzoek gesloten. Op diezelfde dag heeft de griffier omstreeks 20:20 uur het dictum doorgebeld naar partijen.

Overwegingen

2. De mededeling aan verzoeker op 5 juli 2024 is aan te merken als een feitelijke handeling jegens een vreemdeling als zodanig. Een dergelijke handeling is op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) gelijkgesteld met een besluit. Hiertegen is bezwaar en vervolgens beroep mogelijk, zoals bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter is dan ook bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
3. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken nu de overdracht op 9 juli 2024 zal plaatsvinden.
Toetsingskader
4. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting is beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop de minister van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt.
Daarnaast is het maken van zodanig bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. De vreemdeling moet in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
Het voorgaande geldt ook in dit geval, waar het gaat om de feitelijke overdracht van de vreemdeling. [1]
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de minister bij besluit van 11 maart 2024 de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een asielvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen, omdat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit geldt ook als overdrachtsbesluit. De bevoegdheid om verzoeker over te dragen vloeit dan ook voort uit dit besluit.
5.1.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 maart 2024. Bij uitspraak van 29 april 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam [2] het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepsgronden te laat waren ingediend. Verzoeker heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld. Daarmee staat (de rechtmatigheid van) het overdrachtsbesluit van 11 maart 2024 in rechte vast.
6. Verzoeker heeft geen gronden aangevoerd tegen de wijze van overdracht. Daarom ligt enkel de vraag voor of er zich ten opzichte van het in rechte vaststaande besluit van 11 maart 2024 – waarbij verzoekers asielaanvraag niet in behandeling is genomen – relevante nieuwe feiten en omstandigheden voordoen die maken dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht kan worden uitgegaan.
Zijn er relevante nieuwe feiten of omstandigheden?
7. Verzoeker voert aan dat hij tijdens zijn eerdere verblijf in Finland getraumatiseerd is geraakt door verschillende gebeurtenissen. Verzoeker heeft verder psychische klachten. Hij is somber, ervaart stress en heeft angstaanvallen en suïcidale klachten. Hij heeft onlangs een zelfmoordpoging gedaan. Verzoeker heeft ook lichamelijke klachten. Hij heeft vermoeidheidsklachten en last van haaruitval, jeuk, overgeven en hartkloppingen. Verzoeker heeft een uitdraai van zijn patiëntendossier overgelegd om dit te onderbouwen. Het is gezien verzoekers psychische gesteldheid niet verantwoord om het over te dragen aan Finland. Daar komt bij dat verzoeker in Nederland een broer heeft wonen die hem moreel en fysiek ondersteund. Er is sprake van een meer dan emotionele band.
8. De voorzieningenrechter vat dit betoog zo op, dat verzoeker bedoelt dat de overdracht onomkeerbare negatieve gevolgen voor zijn gezondheid heeft als bedoeld in het arrest C.K.
. [3] Uit dat arrest volgt dat een Dublinoverdracht een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich kan brengen indien de overdracht van een vreemdeling die psychische of lichamelijke beperkingen heeft een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. Van een situatie zoals in het arrest C.K. is de voorzieningenrechter echter niet gebleken. Dat licht de voorzieningenrechter als volgt toe.
8.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker gezondheidsproblemen heeft,
waaronder psychische problemen. De minister stelt zich niettemin terecht op het standpunt dat de medische situatie van verzoeker niet maakt dat hij niet overgedragen kan worden naar Finland. Daarbij wijst de minister er allereerst terecht op dat verzoekers medische situatie is beoordeeld en meegenomen in het overdrachtsbesluit van 11 maart 2024.
8.2.
Het patiëntendossier dat verzoeker in deze procedure heeft overgelegd is echter niet beoordeeld en meegewogen bij het overdrachtsbesluit. In zoverre is sprake van een nieuw feit. De voorzieningenrechter is het echter met de minister eens dat verzoeker hiermee niet aannemelijk maakt dat de overdracht een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. Uit het patiëntendossier blijkt dat verzoeker zich op 16 mei 2024 suïcidaal heeft geuit, maar ook dat hij naar aanleiding van deze uiting medicatie heeft gekregen en dat hij heeft toegezegd op deze gedachten niet te zullen handelen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat dit de meest recente informatie, omdat het patiëntendossier geen informatie bevat dat ziet op een latere datum dan 16 mei 2024. De stelling dat verzoeker onlangs een suïcidepoging heeft gedaan maakt dit niet anders nu onduidelijk is wanneer dit zou hebben plaatsgevonden (voor of na 16 mei 2024) en een onderbouwing van deze stelling ontbreekt. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat – zoals de minister terecht opmerkt – niet is gebleken dat verzoeker voor zijn medische klachten onder specifieke behandeling is gesteld van een medisch specialist. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken is dat verzoeker in Finland niet de benodigde zorg kan krijgen als dat nodig is. Tot slot vindt de voorzieningenrechter van belang dat uit het modelformulier bij de afgegeven laissez-passer blijkt dat verzoeker tijdens de overdracht wordt begeleid door (medische) escorts en dat de Finse autoriteiten zijn ingelicht over de medische klachten van verzoeker.
In het verlengde hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister, voor zover in deze procedure daar al ruimte voor zou zijn, geen aanleiding hoeft te zien om ambtshalve over te gaan tot (onderzoek naar) toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
9. Voor zover verzoeker er op wijst dat zijn broer in Nederland verblijft, leidt dat niet tot een ander oordeel. In het overdrachtsbesluit van 11 maart 2024 is de minister hier gemotiveerd op ingegaan.
10. Tot slot is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de overdracht van verzoeker onmiskenbaar in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM zoals bedoeld in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest.
11. Verzoeker betoogt dat de hoorplicht is geschonden. Van een dergelijke schending kan op dit moment echter nog geen sprake zijn. De bezwaarprocedure loopt immers nog.
12. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er zich relevante nieuwe feiten en omstandigheden voordoen die maken dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht kan worden uitgegaan. Het bezwaar heeft dan ook geen redelijke kans van slagen. Evenmin moet een belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitpakken. Tegenover het belang van verzoeker om in Nederland te blijven, staat het algemeen belang dat de minister behartigt en dat inhoudt dat vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, ook daadwerkelijk worden overgedragen. Het belang van de minister gaat voor.
13. Het voorgaande betekent dat verzoeker op 9 juli 2024 kan worden overgedragen aan Finland. Verzoeker verblijft dan niet langer in Nederland. Om die reden bestaat geen aanleiding om het verzoek van verzoeker om te verblijven in een reguliere AZC dan wel noodopvang toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit kader volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank wijst als voorbeeld op de uitspraak van 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.
2.Zaaknummer NL24.10862 (niet gepubliceerd).
3.Het arrest C.K. van Hof van Justitie van 16 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:127)