Op 8 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een vreemdeling, een voorlopige voorziening vroeg om zijn feitelijke overdracht naar Finland te verbieden. De minister van Asiel en Migratie had op 5 juli 2024 meegedeeld dat verzoeker op 9 juli 2024 zou worden overgedragen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij psychische en lichamelijke klachten had die volgens hem een overdracht onomkeerbare negatieve gevolgen zouden hebben.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de mededeling van de minister op 5 juli 2024 als een feitelijke handeling jegens verzoeker kan worden aangemerkt, en dat hiertegen bezwaar mogelijk is. De rechter heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de gronden van de voorlopige voorziening, waarna het onderzoek op dezelfde dag is gesloten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht in twijfel trekken. De medische situatie van verzoeker was al beoordeeld in het overdrachtsbesluit van 11 maart 2024, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de minister terecht had besloten tot overdracht.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het algemeen belang van de minister om vreemdelingen over te dragen zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om in Nederland te blijven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om verzoeker in Nederland te laten verblijven, en dat de overdracht op 9 juli 2024 kan plaatsvinden. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier mr. L.G.C. Lelifeld, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.