ECLI:NL:RBDHA:2024:10689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.15122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser op 9 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 18 maart 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de aanvraag op 9 september 2023 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden zou op 9 maart 2024 eindigen. Echter, de minister heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd vanwege een groot aantal aanvragen. De rechtbank heeft eerder in een andere uitspraak geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. Hierdoor is de ingebrekestelling van 18 maart 2024 prematuur ingediend, wat betekent dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen.

De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15122

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

V [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Berger),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister

Procesverloop

1. Eiser heeft op 9 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij brief van 18 maart 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

3. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
7. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 9 september 2023. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 9 maart 2023 eindigen. De minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 18 maart 2024 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
8. Het beroep is, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.