ECLI:NL:RBDHA:2024:10643

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.22606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser had op 22 mei 2024 een asielaanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 28 juni 2024 ter zitting is behandeld. Tijdens de zitting bleek dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken, en de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser verzocht om te bevestigen of hij recent contact had gehad met eiser en op de hoogte was van zijn verblijfplaats. De gemachtigde heeft echter geen contact kunnen bevestigen en op 5 juli 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat, gezien de recente jurisprudentie en de verklaring van de gemachtigde, eiser niet langer prijs stelt op de aanvankelijk gezochte internationale bescherming in Nederland. Aangezien er geen nieuwe informatie is verstrekt die tot een ander oordeel leidt, concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22606

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is gebleken dat verweerder recent informatie had ontvangen dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Het onderzoek ter zitting is geschorst, zodat de gemachtigde van eiser in de gelegenheid werd gesteld om uiterlijk 5 juli 2024 om 15:00 uur aan te geven of hij (recent) contact heeft met eiser en bekend is met zijn verblijfplaats.
Verweerder heeft bij bericht van 5 juli 2024 laten weten dat eiser zich niet heeft gemeld. De gemachtigde van eiser heeft geen reactie gegeven.
De rechtbank heeft vervolgens op 5 juli 2024 het onderzoek, als besproken ter zitting, gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft asiel aangevraagd in Nederland. Ter zitting en bij bericht van 28 juni 2024 heeft verweerder laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft op dezelfde dag de gemachtigde van eiser verzocht aan te geven of hij nog recent contact heeft gehad met eiser en hij op de hoogte is van zijn verblijfplaats. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser medegedeeld geen recent contact met eiser te hebben gehad. Ook heeft zijn gemachtigde aangegeven dat hij niet bekend is met eisers verblijfplaats.
2. Gelet op recente jurisprudentie [2] van de Afdeling [3] en de reactie van de gemachtigde van eiser ter zitting neemt de rechtbank aan dat eiser niet langer prijs stelt op de aanvankelijk gezochte internationale bescherming in Nederland. Eisers gemachtigde heeft na de zitting verder geen andere informatie verstrekt die tot een ander oordeel leidt. Eiser heeft dan ook geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
3. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.ABRvS 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.