ECLI:NL:RBDHA:2024:1062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL23.18372 en NL23.18373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische nationaliteit met militaire dienstplichtweigering en gevaar voor openbare orde

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 5 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 20 juni 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser vreest bij terugkeer naar Syrië te worden opgeroepen voor militaire dienstplicht, wat hij niet wil, en heeft verklaard dat hij in 2015 Syrië heeft verlaten vanwege de algemene veiligheidssituatie en de oproep voor dienstplicht. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat eiser een gevaar zou vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid, gezien zijn veroordeling in Spanje voor drugshandel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 oktober 2023, maar het onderzoek werd geschorst in afwachting van een uitspraak van een meervoudige kamer over een relevante rechtsvraag. Op 16 november 2023 heeft de meervoudige kamer uitspraak gedaan, waarna beide partijen schriftelijk hebben gereageerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Syrië zal moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.18372 en NL23.18373
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 5 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 20 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Fayez als tolk en de gemachtigde van verweerder. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst omdat op dat moment bij een meervoudige kamer van deze rechtbank de vraag voorlag of artikel 45, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat de afwijzing van de asielaanvraag geldt als een terugkeerbesluit, buiten toepassing zou kunnen worden gelaten in de situatie dat een asielaanvraag wordt afgewezen terwijl verwijdering van de desbetreffende aanvrager naar het beoogde land van herkomst op grond van het beginsel van non-refoulement voor onbepaalde tijd is uitgesloten. Nu deze rechtsvraag ook aan de orde is in de onderhavige zaak, heeft de rechtbank aanleiding gezien de uitspraak van de meervoudige kamer af te wachten voordat zij in deze zaak uitspraak zal doen.
1.3.
Op 16 november 2023 heeft de meervoudige kamer uitspraak gedaan. [1] Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruikt gemaakt. Met instemming van partijen is het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1992. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Syrië in 2015 heeft verlaten omdat hij werd opgeroepen voor de militaire dienstplicht en vanwege de algemene veiligheidssituatie. Eiser wil niet deelnemen aan het gewapende conflict in Syrië, omdat hij geen wapen wil dragen. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Syrië alsnog zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen.
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • betrokkene vreest bij terugkeer zijn dienstplicht te moeten vervullen.
2.2.
Verweerder heeft beide relevante elementen geloofwaardig gevonden maar vindt niet dat eiser te vrezen heeft voor vervolging. Verweerder stelt in dat kader dat het enkele feit dat eiser dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd en als gevolg daarvan vreest voor bestraffing, op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat eiser een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [2] Ook de enkele vrees om ingezet te worden in een gewapend conflict is daarvoor niet voldoende. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer discriminatoir of disproportioneel bestraft zal worden of dat hij onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft tegen het vervullen van de militaire dienstplicht. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als dienstplichtige militaire handelingen zal moeten plegen die gekwalificeerd worden als oorlogsmisdrijven of een onontbeerlijke ondersteuning daartoe vormen. Omdat de Syrische nationaliteit van eiser geloofwaardig is, loopt eiser wel een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [3] bij terugkeer. De asielaanvraag van eiser wordt echter afgewezen als kennelijk ongegrond omdat er ernstige gronden zijn om aan te nemen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. [4] Eiser is in Spanje veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor het vervoeren van 14.764 kilogram hasj. Dit feit is in nationale wetgeving strafbaar gesteld [5] en op grond van paragraaf C2/7.10.1 van de Vc [6] aangemerkt als een misdrijf dat een gevaar voor de gemeenschap oplevert.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder heeft eiser ten onrechte niet aangemerkt als vluchteling. Daarbij is van belang dat hij wel degelijk onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft tegen het vervullen van de dienstplicht. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij alleen wil dienen als hij geen wapen hoeft te dragen. Verder had verweerder de vrees van eiser moeten beoordelen naar het moment waarop hij Syrië heeft verlaten vanwege dienstweigering. Dit was in 2015, toen de situatie in Syrië heel anders was. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet hoeft te vrezen voor disproportionele bestraffing en, gelet op het beeld dat in openbare bronnen over de huidige situatie geschetst wordt, ten onrechte gesteld dat hij geen vrees voor vervolging heeft. Daarnaast heeft verweerder zijn aanvraag niet mogen afwijzen omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. Verweerder is er namelijk ten onrechte aan voorbij gegaan dat eiser heeft verklaard dat hij onder dwang heeft bekend betrokken te zijn bij de drugsmokkel waar hij voor is veroordeeld. Verweerder stelt ook ten onrechte dat eiser een werkelijk, actueel en voldoende ernstig gevaar vormt voor de samenleving en heeft daarnaast ten onrechte bij de beoordeling onvoldoende rekening gehouden met de grondrechten die zijn neergelegd in het EU Handvest [7] en het evenredigheidsbeginsel. Tot slot heeft verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit vastgesteld omdat hij op grond van het verbod op refoulement niet naar Syrië kan worden uitgezet. Daarmee is hem ook ten onrechte een vertrektermijn onthouden. Een inreisverbod van tien jaar is gelet op eisers omstandigheden onevenredig zwaar.
3.1.
In reactie op de uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2023 stelt eiser dat hem niet artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen en dat het in deze situatie niet verlenen van een verblijfsvergunning ertoe leidt dat hij als het ware in een gedoogstatus komt, wat leidt tot een onzekere situatie waarbij onduidelijk is of hij aanspraak kan maken op voorzieningen. Eiser meent dat dan wel degelijk sprake is van een situatie waarbij de minimale grondrechten worden geschonden. Zolang hierin niet middels wetgeving is voorzien, moet hem een verblijfsvergunning worden verleend.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder erkent dat hij eiser, gelet op het arrest van het Hof van Justitie (HvJEU) van 6 juli 2023 [8] , ten onrechte een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd en verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren voor zover dat gericht is tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Artikel 45, eerste lid, van de Vw, voor zover daar impliciet in bepaald is dat de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van het terugkeerbesluit gelijktijdig moet plaatsvinden, moet buiten toepassing worden gelaten. Verweerder handhaaft het standpunt dat hij op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser geen vluchteling is en deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid. De aanvraag is daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
4.1.
Verweerder betwist daarnaast het standpunt van eiser in de schriftelijke reactie op voormelde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 16 november 2023. Verweerder sluit zich aan bij het oordeel van de meervoudige kamer in rechtsoverweging 6.1., waarin wordt overwogen dat uit recente jurisprudentie van het HvJEU [9] volgt dat lidstaten niet verplicht zijn om een verblijfsrecht toe te kennen aan derdelanders die illegaal op hun grondgebied verblijven omdat geen terugkeerbesluit kan worden vastgesteld in verband met het non-refoulement beginsel. De omstandigheid dat eiser illegaal in Nederland verblijft betekent volgens verweerder niet zonder meer dat zijn minimale grondrechten niet gewaarborgd zijn nu eiser in ieder geval gebruik kan maken van de daklozenopvang en andere voorzieningen die gericht zijn op daklozen. Vreemdelingen zoals eiser kunnen weliswaar geen aanspraak maken op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen, maar hiervan kan worden afgeweken voor zover het gaat om aanspraken op onderwijs, verlening van medisch noodzakelijke zorg, voorkoming van inbreuken op de volksgezondheid, of rechtsbijstand. [10]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Vluchtelingschap
5. De rechtbank stelt voorop dat Syrische dienstweigeraars/deserteurs eerder door verweerder direct werden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Dit beleid is eind 2022 gewijzigd naar aanleiding van destijds de meest recente landeninformatie, [11] waaruit volgens verweerder volgt dat gevechtshandelingen op veel minder grote schaal plaatsvinden dan in de periode 2011-2019. In het informatiebericht (IB) 2022/105 stelt verweerder dat het gelet hierop momenteel minder vanzelfsprekend is dat een dienstplichtige ingezet zal worden bij handelingen die (oorlogs-) misdrijven vormen of die daaraan bijdragen. Verweerder heeft daarom besloten dat niet langer bij alle Syrische dienstweigeraars/deserteurs een vrees voor vervolging wordt aangenomen. Asielaanvragen van dienstweigeraars/deserteurs worden volgens het huidige beleid beoordeeld volgens het algemene beleid voor dienstweigering en desertie dat nader is uitgewerkt in paragraaf C2/3.2 van de Vc. Op grond van dit beleid wordt eerst getoetst of sprake is van een vrees voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict. Hiervan is sprake als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij bij het vervullen van de militaire dienstplicht oorlogsmisdrijven zal moeten plegen of hier op andere wijze aan zal moeten bijdragen. Volgens het beleid van verweerder moeten bij de beoordeling hiervan de volgende drie cumulatieve voorwaarden worden getoetst:
Heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan of is de kans daartoe zeer groot? In beginsel neemt de verweerder aan dat de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd als de internationale gemeenschap een gewapend conflict heeft veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag en/of fundamentele normen die gelden tijdens een conflict.
Heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat hij in dienst direct deelneemt of ondersteuning moet bieden aan het plegen van oorlogsmisdrijven? De schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan is relevant.
Heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat dienstweigering de enige manier is om te voorkomen dat hij moet deelnemen aan het plegen van oorlogsmisdrijven?
Pas als er geen sprake is van een vrees om betrokken te raken bij oorlogsmisdrijven, toetst de staatssecretaris of de dienstweigering leidt tot onevenredige of discriminatoire bestraffing of dat de dienstweigering voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er (a) oorlogsmisdrijven in Syrië worden gepleegd en ook niet dat (c) een dienstweigeraar zich niet (legaal) kan onttrekken aan de dienstplicht. Partijen zijn enkel met elkaar oneens of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij (b) in dienst oorlogsmisdrijven zal moeten plegen of ondersteuning daartoe zal moeten bieden.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser zijn vrees om te moeten deelnemen aan het plegen van oorlogsmisdrijven of daaraan ondersteuning te moeten bieden niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.3.
Ter rechtvaardiging van het huidige beleid verwijst verweerder met name naar de algemeen ambtsberichten van juni 2021 en mei 2022, het EUAA rapport ‘targeting of individuals’ in Syrië van september 2022 en het EUAA rapport inzake ‘military service’ in Syrië van april 2021. [12] De rechtbank stelt vast dat, hoewel uit de algemeen ambtsberichten volgt dat het aantal gevechtshandelingen is afgenomen, uit die berichten ook volgt dat er in Syrië nog steeds gewapende confrontaties plaatsvinden. [13] Ook blijkt uit het meest recente ambtsbericht dat het niet precies bekend is welke taken dienstplichtigen moeten uitvoeren, maar dat het waarschijnlijk is dat ze ook naar gebieden worden gestuurd waar nog wordt gevochten. [14] Ook in het EUAA rapport ‘Syria, Targeting of Individuals’ van september 2022, waar eiser op heeft gewezen, staat dat dienstplichtontduikers aan het front kunnen worden ingezet, eventueel na detentie. [15]
5.4.
Verweerder heeft er in het verweerschrift en ter zitting op gewezen dat de nieuwe richtlijn van de EUAA voor de beoordeling van asielaanvragen van Syriërs, [16] waar eiser op heeft gewezen, slechts een richtlijn is. Bij de totstandkoming ervan zijn volgens verweerder meerdere lidstaten betrokken en er was geen consensus over de conclusie in deze richtlijn dat Syrische dienstplichtontduikers en dienstplichtweigeraars in het algemeen te vrezen zullen hebben voor vervolging. Dat hier geen consensus over was laat echter onverlet dat in deze richtlijn staat dat het Syrische leger ondanks de afname in de gevechtshandelingen schendingen [17] blijft begaan, terwijl men geen invloed heeft op de rol en de standplaats in het leger. [18] Niet valt in te zien waarom verweerder deze landeninformatie niet kenbaar in de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op het voorgaande, met de enkele verwijzing naar het gewijzigde beleid onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in dienst zal moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven of hier ondersteuning aan zal moeten bieden.
5.5.
Het beroep is reeds hierom gegrond. Dat betekent dat de rechtbank er niet meer aan toe komt de overige beroepsgronden te bespreken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten. Verweerder zal zich na het opnieuw motiveren van zijn standpunt over de gestelde vrees voor vervolging namelijk wellicht ook nog uit moeten laten over de vraag of eiser volgens verweerder definitief veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf en daarom een gevaar vormt voor de samenleving, als bedoeld in artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn.
6.1.
Verweerder zal gelet op het voorgaande een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- [19]
6.3.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
5.Op grond van artikel 3, aanhef en onder b van de Opiumwet in samenhang met artikel 11, tweede en vijfde lid van de Opiumwet.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Zie het arrest van het HvJEU van 6 juli 2023, ECLI:EU:C:2023:540.
9.Zie punten 85 en 86 van het arrest van het HvJEU van 22 november 2022, ECLI:EU:2022:913.
10.Op grond van artikel 10 van de Vw.
11.Zie het IB 2022/105, waarin wordt gewezen op het algemeen ambtsbericht Syrië van juni (lees: mei) 2022, algemeen ambtsbericht Syrië juni 2021, EUAA rapport inzake ‘targeting
12.Zie paragraaf 2 van het het IB 2022/105.
13.Zie het meest recente algemeen ambtsbericht Syrië van augustus 2023, paragraaf 3.
14.Vorige noot, paragraaf 6.1.4.
15.Zie pagina’s 41 en 42 van het rapport.
16.‘EUAA Country Guidance: Syria’ van 7 februari 2023.
17.Als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder e, van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (de Kwalificatierichtlijn) in samenhang gelezen met artikel 12, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn.
18.Zie noot 16, pagina 74.
19.1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- bij een wegingsfactor 1.