ECLI:NL:RBDHA:2024:10586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL24.23005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus - Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Zweden op basis van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 31 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. De rechtbank heeft op 26 juni 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat door Zweden is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat er een verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Zweden en Nederland voor asielzoekers uit Syrië, wat zou leiden tot een schending van het refoulementverbod. De rechtbank oordeelt echter dat een verschil in beleid niet relevant is voor de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat er geen systeemfouten zijn in de Zweedse asielprocedure en dat eiser rechtsmiddelen heeft om een afwijzing aan te vechten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser aan Zweden mag worden overgedragen, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
31 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Moet overdracht aan Zweden achterwege blijven vanwege een verschil in beschermingsbeleid?
5. Eiser betoogt dat sprake is van een verschil in beschermingsbeleid tussen Zweden en Nederland ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Syrië wat vervolgens zou leiden tot een schending van het refoulementverbod.
5.1.
Dit betoogt slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat een verschil in toelating- en beschermingsbeleid in beginsel niet relevant is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. Een nationale rechter mag niet onderzoeken of sprake is van een schending van het beginsel van non-refoulement in een andere lidstaat. Er mag uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij is vastgesteld dat sprake is van systeemfouten. Een verschil in toelating- en beschermingsbeleid kan echter niet worden aangemerkt als een systeemfout. [3] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de Zweedse asielprocedure en opvangvoorzieningen. In dat verband mag ervan uit worden gegaan dat de Zweedse autoriteiten het risico op refoulement naar behoren beoordelen. Het is daarnaast niet gebleken dat aan eiser geen rechtsmiddelen ter beschikking staan om een afwijzende beslissing van de Zweedse autoriteiten aan te vechten. [4] Mocht eiser toch nog problemen ervaren, dan kan hij klagen bij de (hogere) autoriteiten in Zweden. Het is niet gebleken dat de autoriteiten in Zweden niet kunnen of willen helpen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijf en eiser aan Zweden mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus - Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.23006
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.HvJEU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
4.Rb. Den Haag (zp Zwolle) 22 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:869.