ECLI:NL:RBDHA:2024:10586
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Emaus - Visschers
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Zweden op basis van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 31 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. De rechtbank heeft op 26 juni 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat door Zweden is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat er een verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Zweden en Nederland voor asielzoekers uit Syrië, wat zou leiden tot een schending van het refoulementverbod. De rechtbank oordeelt echter dat een verschil in beleid niet relevant is voor de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat er geen systeemfouten zijn in de Zweedse asielprocedure en dat eiser rechtsmiddelen heeft om een afwijzing aan te vechten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser aan Zweden mag worden overgedragen, zonder recht op vergoeding van proceskosten.