1.5.De rechtbank heeft daarna partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Zweden verzocht om eisers terug te nemen. Zweden heeft deze verzoeken aanvaard.
Zijn de bestreden besluiten op voorhand onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd?
5. Voor zover eisers aanvoeren dat de bestreden besluiten op voorhand onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd, nu verweerder zich eerst op zitting – onder verwijzing naar het eerdergenoemde arrest van het Hof van 30 november 2023 – ten aanzien van de door eisers gestelde vrees voor indirect refoulement op een ander standpunt heeft gesteld, volgt de rechtbank dit niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat het arrest van het Hof dateert van na de besluiten van 5 oktober 2023, zodat verweerder dit arrest niet bij besluitvorming kon betrekken. Verder wijst de rechtbank op de korte tijd tussen de publicatie van het arrest en de zitting, waardoor het verweerder niet kan worden aangerekend dat hij zich eerst op zitting op het arrest van het Hof beroept. Voor het oordeel dat de besluiten daarom onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
Daar komt bij dat eisers zowel op zitting als daarna in de gelegenheid zijn gesteld om op het arrest van het Hof en het standpunt van verweerder te reageren. De rechtbank merkt in dit verband ook nog op dat de toetsing van de rechtbank een volledig onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden omvat en dat zij zich dus bij haar oordeel ook moet baseren op feiten en omstandigheden zoals deze na het bestreden besluit bekend zijn geworden. De rechtbank zal daarom hieronder (ook) ingaan op het arrest van het Hof van 30 november 2023 en de reacties van partijen hierop.
Hebben eisers bij overdracht aan Zweden te vrezen voor indirect refoulement?
6. In de bestreden besluiten heeft verweerder zich – voor zover relevant – op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat bij overdracht aan Zweden sprake zal zijn van indirect refoulement. In dit verband stelt verweerder dat eisers afkomstig zijn uit Homs. Dit gebied staat niet tussen de door Zweden aangegeven veilige gebieden in Syrië, zoals vermeld in het IB 2023/32. Ook anderszins hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Zweden als bedoeld in de uitspraken van de Afdelingvan 6 juli 2022. Daar komt bij dat de autoriteiten van Zweden door middel van de claimakkoorden hebben gegarandeerd de (opvolgende) verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling te nemen. Verder is volgens verweerder niet gebleken van systeemfouten in de Zweedse asielprocedure dan wel opvangvoorzieningen.
De beroepsgronden van eisers van 13 oktober 2023
7. Eisers voeren – kort samengevat – aan dat zij bij overdracht aan Zweden te vrezen hebben voor indirect refoulement door het verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Zweden ten aanzien van asielzoekers met de Syrische nationaliteit. Eisers wijzen daarbij op het IB 2023/32, waarin staat dat Zweden een aantal regio’s in Syrië veilig vindt en dus een minder gunstig beleid voert dan Nederland. Hoewel eisers afkomstig zijn uit Homs, dat door Zweden niet als een veilig geachte regio is aangemerkt, blijkt uit de door hen overgelegde Zweedse beschikking wel degelijk dat ook hun asielaanvragen om die reden zijn afgewezen. Eisers stellen verder dat zij vanwege hun afwijzende beschikking na overdracht aan Zweden naar Syrië zullen worden uitgezet, waar zij een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
De reactie van eisers van 20 december 2023
8. Eisers stellen dat het Hof in het arrest van 30 november 2023 heeft geoordeeld dat de rechtbank van de verzoekende lidstaat niet mag onderzoeken of er in de aangezochte lidstaat een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of in de opvangvoorzieningen. Eisers menen dat dit oordeel niet ziet op hun situatie, aangezien zij niet vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvestin Zweden (de aangezochte lidstaat) maar wel in Syrië. In Zweden zijn hun asielaanvragen namelijk afgewezen en Zweden is op grond van artikel 8 van de Terugkeerrichtlijnverplicht hen uit te zetten naar Syrië. Eisers stellen zich – onder verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022 – daarom op het standpunt dat het beroep gegrond is.
In het geval de rechtbank dit niet volgt, voeren eisers aan dat het absolute refoulementverbod in artikel 4 van het Handvest zowel direct als indirect refoulement omvat. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof – waaronder het arrest Jawo– is de nationale rechter volgens eiser verplicht te beoordelen of overdracht een schending van artikel 4 van het Handvest oplevert. In het arrest van 30 november 2023 oordeelt het Hof dat meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming niet aantonen dat er sprake is van systeemfouten. Eisers zijn van mening dat dit wel als een systeemfout moet worden aangemerkt, omdat de absolute werking van artikel 4 Handvest niet kan worden beperkt. Het arrest van het Hof van 30 november 2023 gaat dan ook niet over de reikwijdte van artikel 4 van het Handvest. Mocht de rechtbank hierover twijfelen, dan verzoeken eisers de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen.
Het verweerschrift van 21 december 2023
9. Verweerder stelt zich in het verweerschrift – kort samengevat – op het standpunt dat het Hof in het arrest van 30 november 2023 heeft geoordeeld dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in Zweden een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer de rechtbank niet vaststelt dat er in Zweden sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen. Hiermee is volgens verweerder het toetsingskader zoals dat volgde uit de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022 komen te vervallen. Verweerder meent dat in de bestreden besluiten deugdelijk gemotiveerd is overwogen dat niet is gebleken van systeemfouten in de Zweedse asielprocedure dan wel opvangvoorzieningen. De stelling van eisers op zitting dat de wijze waarop de Zweedse autoriteiten invulling geven aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijnals een systeemfout moet worden aangemerkt, volgt verweerder niet. Het gaat hier namelijk om een (potentieel) inhoudelijk dan wel materieel verschil in beoordeling van de beschermingsbehoefte, wat volgens het Hof niet kan worden aangemerkt als een systeemfout.
Het oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank stelt voorop dat het Hof zich in de hierboven genoemde uitspraak van 30 november 2023 heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement (de gestelde vrees van een vreemdeling voor schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM ten gevolge van eventueel refoulement door de aangezocht lidstaat naar een derde land of het land van herkomst) in het kader van de Dublinprocedure. Anders dan eisers stellen, is het arrest van het Hof daarom wel degelijk van toepassing op de zaken van eisers.