ECLI:NL:RBDHA:2024:869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
NL23.31654 en NL23.31659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en indirect refoulement bij overdracht aan Zweden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 januari 2024, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de aanvragen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Zweden als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eisers hebben op 13 oktober 2023 hun gronden van beroep ingediend, waarna de rechtbank op 15 december 2023 de zaken heeft behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen te laten reageren op een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, dat een nieuw toetsingskader heeft vastgesteld voor indirect refoulement.

De rechtbank concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er systeemfouten zijn in de Zweedse asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank benadrukt dat het aan eisers is om deze systeemfouten aan te tonen, en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de rechtbank ervan uitgaat dat de Zweedse autoriteiten het risico op refoulement adequaat beoordelen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de besluiten van de Staatssecretaris in stand blijven. De rechtbank wijst erop dat eisers geen recht hebben op vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is van belang in het kader van de Dublinverordening en de bescherming van asielzoekers, en benadrukt de noodzaak voor eisers om overtuigend bewijs te leveren van systeemfouten in de asielprocedure van de aangezochte lidstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.31654 en NL23.31659

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser],

V-nummer: [nummer], eiser,
[eiseres],
V-nummer: [nummer], eiseres,
tezamen genoemd eisers,
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 5 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
Eisers hebben op 13 oktober 2023 de gronden van beroep ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken NL23.31655 en NL23.31660 (verzoeken om een voorlopige voorziening), op 15 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de heer M. Cheiboukh als tolk en de gemachtigde van verweerder.
1.3.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen schriftelijk te kunnen laten reageren op het recente arrest van het Hof [1] van 30 november 2023 [2] , toegespitst op de zaken van eisers.
1.4.
De reactie van eisers is op 20 december 2023 door de rechtbank ontvangen. In het verweerschrift van 21 december 2023 heeft verweerder hierop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft daarna partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan [3] . In dit geval heeft Nederland bij Zweden verzocht om eisers terug te nemen. Zweden heeft deze verzoeken aanvaard.
Zijn de bestreden besluiten op voorhand onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd?
5. Voor zover eisers aanvoeren dat de bestreden besluiten op voorhand onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd, nu verweerder zich eerst op zitting – onder verwijzing naar het eerdergenoemde arrest van het Hof van 30 november 2023 – ten aanzien van de door eisers gestelde vrees voor indirect refoulement op een ander standpunt heeft gesteld, volgt de rechtbank dit niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat het arrest van het Hof dateert van na de besluiten van 5 oktober 2023, zodat verweerder dit arrest niet bij besluitvorming kon betrekken. Verder wijst de rechtbank op de korte tijd tussen de publicatie van het arrest en de zitting, waardoor het verweerder niet kan worden aangerekend dat hij zich eerst op zitting op het arrest van het Hof beroept. Voor het oordeel dat de besluiten daarom onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
Daar komt bij dat eisers zowel op zitting als daarna in de gelegenheid zijn gesteld om op het arrest van het Hof en het standpunt van verweerder te reageren. De rechtbank merkt in dit verband ook nog op dat de toetsing van de rechtbank een volledig onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden omvat en dat zij zich dus bij haar oordeel ook moet baseren op feiten en omstandigheden zoals deze na het bestreden besluit bekend zijn geworden [4] . De rechtbank zal daarom hieronder (ook) ingaan op het arrest van het Hof van 30 november 2023 en de reacties van partijen hierop.
Hebben eisers bij overdracht aan Zweden te vrezen voor indirect refoulement?
De bestreden besluiten
6. In de bestreden besluiten heeft verweerder zich – voor zover relevant – op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat bij overdracht aan Zweden sprake zal zijn van indirect refoulement. In dit verband stelt verweerder dat eisers afkomstig zijn uit Homs. Dit gebied staat niet tussen de door Zweden aangegeven veilige gebieden in Syrië, zoals vermeld in het IB 2023/32 [5] . Ook anderszins hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Zweden als bedoeld in de uitspraken van de Afdeling [6] van 6 juli 2022 [7] . Daar komt bij dat de autoriteiten van Zweden door middel van de claimakkoorden hebben gegarandeerd de (opvolgende) verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling te nemen. Verder is volgens verweerder niet gebleken van systeemfouten in de Zweedse asielprocedure dan wel opvangvoorzieningen.
De beroepsgronden van eisers van 13 oktober 2023
7. Eisers voeren – kort samengevat – aan dat zij bij overdracht aan Zweden te vrezen hebben voor indirect refoulement door het verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Zweden ten aanzien van asielzoekers met de Syrische nationaliteit. Eisers wijzen daarbij op het IB 2023/32, waarin staat dat Zweden een aantal regio’s in Syrië veilig vindt en dus een minder gunstig beleid voert dan Nederland. Hoewel eisers afkomstig zijn uit Homs, dat door Zweden niet als een veilig geachte regio is aangemerkt, blijkt uit de door hen overgelegde Zweedse beschikking wel degelijk dat ook hun asielaanvragen om die reden zijn afgewezen. Eisers stellen verder dat zij vanwege hun afwijzende beschikking na overdracht aan Zweden naar Syrië zullen worden uitgezet, waar zij een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [8] .
De reactie van eisers van 20 december 2023
8. Eisers stellen dat het Hof in het arrest van 30 november 2023 heeft geoordeeld dat de rechtbank van de verzoekende lidstaat niet mag onderzoeken of er in de aangezochte lidstaat een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of in de opvangvoorzieningen. Eisers menen dat dit oordeel niet ziet op hun situatie, aangezien zij niet vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [9] in Zweden (de aangezochte lidstaat) maar wel in Syrië. In Zweden zijn hun asielaanvragen namelijk afgewezen en Zweden is op grond van artikel 8 van de Terugkeerrichtlijn [10] verplicht hen uit te zetten naar Syrië. Eisers stellen zich – onder verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022 – daarom op het standpunt dat het beroep gegrond is.
In het geval de rechtbank dit niet volgt, voeren eisers aan dat het absolute refoulementverbod in artikel 4 van het Handvest zowel direct als indirect refoulement omvat. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof – waaronder het arrest Jawo [11] – is de nationale rechter volgens eiser verplicht te beoordelen of overdracht een schending van artikel 4 van het Handvest oplevert. In het arrest van 30 november 2023 oordeelt het Hof dat meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming niet aantonen dat er sprake is van systeemfouten. Eisers zijn van mening dat dit wel als een systeemfout moet worden aangemerkt, omdat de absolute werking van artikel 4 Handvest niet kan worden beperkt. Het arrest van het Hof van 30 november 2023 gaat dan ook niet over de reikwijdte van artikel 4 van het Handvest. Mocht de rechtbank hierover twijfelen, dan verzoeken eisers de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen.
Het verweerschrift van 21 december 2023
9. Verweerder stelt zich in het verweerschrift – kort samengevat – op het standpunt dat het Hof in het arrest van 30 november 2023 heeft geoordeeld dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in Zweden een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer de rechtbank niet vaststelt dat er in Zweden sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen. Hiermee is volgens verweerder het toetsingskader zoals dat volgde uit de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022 komen te vervallen. Verweerder meent dat in de bestreden besluiten deugdelijk gemotiveerd is overwogen dat niet is gebleken van systeemfouten in de Zweedse asielprocedure dan wel opvangvoorzieningen. De stelling van eisers op zitting dat de wijze waarop de Zweedse autoriteiten invulling geven aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn [12] als een systeemfout moet worden aangemerkt, volgt verweerder niet. Het gaat hier namelijk om een (potentieel) inhoudelijk dan wel materieel verschil in beoordeling van de beschermingsbehoefte, wat volgens het Hof niet kan worden aangemerkt als een systeemfout.
Het oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank stelt voorop dat het Hof zich in de hierboven genoemde uitspraak van 30 november 2023 heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement (de gestelde vrees van een vreemdeling voor schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM ten gevolge van eventueel refoulement door de aangezocht lidstaat naar een derde land of het land van herkomst) in het kader van de Dublinprocedure [13] . Anders dan eisers stellen, is het arrest van het Hof daarom wel degelijk van toepassing op de zaken van eisers.
10.1.
Verder overweegt de rechtbank dat uit het arrest van het Hof volgt dat een rechter van de verzoekende lidstaat bij de beoordeling van het overdrachtsbesluit (in beginsel) niet mag onderzoeken of er in de aangezochte lidstaat een risico op indirect refoulement bestaat [14] . De rechter moet er (op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel) vanuit gaan dat de asielautoriteit in de verantwoordelijke lidstaat het risico op refoulement naar behoren beoordeelt en vaststelt en dat overeenkomstig artikel 47 van het Handvest aan de derdelander daadwerkelijke rechtsmiddelen ter beschikking staan om in voorkomend geval de beslissing die deze autoriteit jegens hem heeft genomen, aan te vechten [15] . Dit is alleen anders wanneer deze rechter vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken [16] . Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten [17] . Alleen deze uitlegging is namelijk verenigbaar met de doelstellingen van de Dublinverordening, die met name beoogt een duidelijke en hanteerbare methode ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat in te voeren en secundaire stromen van asielzoekers tussen de lidstaten te voorkomen [18] .
10.2.
De rechtbank stelt vast dat het Hof hiermee een juridisch toetsingskader heeft vastgesteld dat afwijkt van het toetsingskader zoals dat volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022. In deze uitspraken oordeelde de Afdeling namelijk dat een verschil in beschermingsbeleid (wat moet worden aangemerkt als een materiele voorwaarde voor internationale bescherming) onder bepaalde voorwaarden zo ernstig kan zijn dat sprake is van een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het arrest Jawo haalt. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het ‘oude toetsingskader’ dat door de Afdeling is vastgesteld, en het daarop gebaseerde IB 2023/52, is komen te vervallen [19] . Gelet hierop, als ook wat hiervoor onder 5 is overwogen, zal de rechtbank de door eisers gestelde vrees voor indirect refoulement bij overdracht aan Zweden beoordelen aan de hand van het ‘nieuwe toetsingskader’ zoals dat is beschreven in het arrest van het Hof van 30 november 2023.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de wijze waarop de Zweedse autoriteiten ten opzichte van Nederland invulling geven aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn – anders dan eisers stellen – op zichzelf niet worden aangemerkt als een systeemfout, omdat dit gaat over een (mogelijk) materieel verschil in de beoordeling van de behoefte aan internationale bescherming tussen Zweden en Nederland [20] . Dit kan anders zijn als sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Als daarvan sprake is, kan er wel degelijk een gegronde vrees voor indirect refoulement bestaan. Volgens vaste rechtspraak is het aan eisers om aannemelijk te maken dat sprake is van dergelijke systeemfouten. De rechtbank ziet in het arrest van het Hof van 30 november 2023 geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het Hof ten aanzien daarvan een wijziging heeft beoogd en ook verder geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Integendeel, uit het arrest van het Hof blijkt expliciet dat de rechtbank er (op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel) van uit moet gaan dat de Zweedse autoriteiten het risico op refoulement naar behoren beoordelen en vaststellen en dat eisers rechtsmiddelen ter beschikking staan om de beslissing aan te vechten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in de bestreden besluiten deugdelijk en navolgbaar gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat in Zweden sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen waardoor moet worden gevreesd voor een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat dergelijke aanknopingspunten niet blijken uit overgelegde stukken over de asielprocedure in Zweden of de persoonlijke ervaringen van eisers. In het bijzonder is niet gebleken dat eisers geen rechtsmiddelen ter beschikking staan om een (eventuele nieuwe) afwijzende beslissing van de Zweedse autoriteiten aan te vechten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de Zweedse asielprocedure en opvangvoorzieningen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10.4.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het stellen van (nieuwe) prejudiciële vragen aan het Hof, omdat het arrest van het Hof van 30 november 2023 naar het oordeel van de rechtbank duidelijk is en geen nader te beantwoorden vragen open laat. De rechtbank vindt hierbij ook nog van belang dat de door het Hof beantwoorde prejudiciële vragen over het toetsingskader van indirect refoulement (mede) zien op een overdracht aan Zweden [21] en dat het Hof het arrest Jawo – en wat daarin is overwogen – al heeft betrokken bij haar oordeel [22] .

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft – gelet op wat hiervoor is overwogen – de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling genomen. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgen en de bestreden besluiten in stand blijven. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.I. Legendal-Moesker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie
2.ECLI:EU:C:2023:934
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
4.Zie artikel 83a van de Vw gelezen in samenhang met artikel 83, eerste lid, van de Vw
5.Informatiebericht 2023/32 ‘Handelswijze t.a.v. Syriërs met een Dublin indicatie in Zweden’ van 13 april 2023
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
10.Richtlijn 2008/115/EG
11.Arrest van het Hof van 19 maart 2019, in de zaak Jawo, ECLI:EU:C:2019:218
12.Richtlijn 2011/95/EU
13.Dit volgt uit de rechtsoverwegingen 129 en 140 tot en met 142 van het arrest van het Hof van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934
14.Zie rechtsoverweging 142
15.Zie rechtsoverweging 141
16.Zie rechtsoverweging 142
17.Zie rechtsoverweging 142
18.Zie rechtsoverweging 141
19.Dit volgt ook uit het recente IB 2023/84 van 15 december 2023
20.Zie de rechtsoverwegingen 140 tot en met 142 van het arrest van het Hof van 30 november 2023
21.Zie rechtsoverweging 42 van het arrest van het Hof van 30 november 2023
22.Zie de rechtsoverwegingen 132 tot en met 136 van het arrest van het Hof van 30 november 2023