Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de asielzaak van een Sri Lankaanse vrouw, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen als ongegrond en ook het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 geweigerd. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat de vrouw bij terugkeer naar Sri Lanka geen reële vrees voor vervolging of ernstige schade zou lopen. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris had moeten aantonen dat er een veilig vestigingsalternatief voor de vrouw bestond, wat niet was gebeurd. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de vrouw, vastgesteld op € 3.500,-.