ECLI:NL:RBDHA:2024:10527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL21.12206 en NL22.7337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en weigering uitstel van vertrek met betrekking tot Sri Lankaanse vrouw

Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de asielzaak van een Sri Lankaanse vrouw, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen als ongegrond en ook het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 geweigerd. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat de vrouw bij terugkeer naar Sri Lanka geen reële vrees voor vervolging of ernstige schade zou lopen. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris had moeten aantonen dat er een veilig vestigingsalternatief voor de vrouw bestond, wat niet was gebeurd. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de vrouw, vastgesteld op € 3.500,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.12206 en NL22.7337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop1.Bij besluit van 6 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Daarbij is eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd toegekend, maar wel in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (voorlopig) uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van 6 juli 2021 tot uiterlijk 6 januari 2022. Bestreden besluit 1 geldt niet als terugkeerbesluit.

1.1.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld (NL21.12206).
1.2.
Bij besluit van 23 december 2021 heeft de staatssecretaris geweigerd eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
1.3.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 14 april 2022 (bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard. Hiertegen is op 25 april 2022 beroep ingesteld (NL22.7337).
1.5.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 op 26 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1.6.
Op 22 december 2022 is het onderzoek heropend en zijn de twee beroepsprocedures gevoegd.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2, en de daarbij ingediende verzoeken om voorlopige voorzieningen, op 14 februari 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep met zaaknummer NL22.7337
2. Eiseres heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag is met bestreden besluit 1 afgewezen. De staatssecretaris heeft daarbij in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 voorlopig uitstel van vertrek verleend. [1]
2.1.
Vervolgens heeft de staatssecretaris op 23 december 2021 geweigerd eiser uitstel van vertrek te verlenen. Met dat besluit is dus het bestreden besluit 1 aangevuld, omdat daarmee een definitief besluit is genomen over artikel 64 van de Vw 2000. Dit brengt mee dat het beroep met zaaknummer NL21.12206 zowel gericht tegen bestreden besluit 1 als het besluit van 23 december 2021.
2.2.
Tegen het besluit van 23 december 2021 stond dus anders dan onder dat besluit is vermeld geen bezwaar open. De staatssecretaris had dat bezwaar als aanvulling van het eerder ingediende beroep op grond van artikel 6:15 van de Awb aan de rechtbank moeten doorzenden. De staatssecretaris heeft dit niet gedaan en een beslissing op bezwaar genomen. De rechtbank zal het beroep met zaaknummer NL22.7337 daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit 2 vernietigen. Dit besluit is onbevoegd genomen.
Asielrelaas
3. Eiseres is afkomstig uit Sri Lanka, behoort tot de Tamil-minderheid, heeft de Sri Lankaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1976. Eiseres is bij haar ouders blijven wonen tot haar ouders in 2015 een geschikte huwelijkskandidaat voor haar hadden gevonden. Eiseres trouwde en ging samenwonen met haar echtgenoot (hierna: de echtgenoot), maar zij werd door hem als ware zij een (seks)slaaf gebruikt. Eiseres heeft geprobeerd om het huis te ontvluchten, maar dat is niet gelukt. Zij is toen opgesloten en mishandeld met een gloeiend voorwerp. Nadien is eiseres ook een keer gedrogeerd door haar echtgenoot en heeft hij haar tegen betaling laten verkrachten door drie andere mannen. In november 2017 is eiseres daadwerkelijk het huis ontvlucht en is naar haar kennis [naam] in de stad Vavunia gegaan. Daar heeft eiseres enkele maanden verbleven en vervolgens is zij naar Qatar gereisd. Daar heeft zij ongeveer een maand verbleven en toen is zij doorgereisd naar Mauritanië en daarna naar Turkije. In Turkije is eiseres ook seksueel misbruikt. Vanuit Turkije is eiseres in maart 2019 teruggestuurd naar Colombo in Sri Lanka. In april 2019 is zij naar Italië gegaan en vervolgens naar Nederland. Bij een eventuele terugkeer naar Sri Lanka vreest eiseres te worden gedood door (de familie van) haar echtgenoot.
Standpunt staatssecretaris
4. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst, alsmede over haar huwelijk en het misbruik, geloofwaardig zijn. Desondanks komt eiseres volgens de staatssecretaris niet in aanmerking voor een asielvergunning, omdat niet aannemelijk is dat zij bij terugkeer een reële vrees heeft voor ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eiseres is namelijk in 2019 in staat geweest om geruime tijd in Sri Lanka te verblijven zonder enige problemen te hebben ervaren. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft tijdens de zitting toegelicht dat het standpunt in bestreden besluit 1 zo moet worden begrepen dat eiseres niet kan terugkeren naar haar voormalige woonplaats, maar dat zij wel kan terugkeren naar Colombo of een ander deel van het land als vestigingsalternatief daarvoor. Vanwege de slechte positie van vrouwen wordt de Sri Lankaanse overheid niet in staat geacht haar te beschermen tegen (de familie van) haar echtgenoot, maar dat is als zij zich vestigt in (bijvoorbeeld) de hoofdstad niet nodig, aldus de staatssecretaris.
Is het vestigingsalternatief voldoende onderbouwd?
5. Eiseres voert aan dat de mishandelingen die en het misbruik dat zij heeft ondergaan vallen onder een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eiseres wijst erop dat het aan de staatssecretaris is om te onderbouwen dat het vestigingsalternatief voorkomt dat een dergelijke behandeling zich opnieuw zal voordoen bij eventuele terugkeer naar Sri Lanka. Volgens eiseres is hij daar niet in geslaagd.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen als een vreemdeling in een deel van zijn land van herkomst geen gegronde vrees heeft voor vervolging en geen reëel risico op ernstige schade loopt, hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en toegang kan verkrijgen tot dat deel van het land en redelijkerwijs van hem kan worden verwacht dat hij zich er vestigt. Bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst aan die voorwaarden voldoet, moet rekening worden gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel en de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Als de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden is voldaan, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vestigingsalternatief in zijn geval niet aanwezig is en dat van hem niet kan worden verlangd dat hij zich elders in het land vestigt. [2]
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op een veilige en wettige manier kan reizen naar en toegang kan verkrijgen tot Colombo, omdat zich daar de belangrijkste internationale luchthaven van Sri Lanka bevindt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in Colombo of andere delen van Sri Lanka geen ‘gegronde vrees’ heeft en zo ja, of redelijkerwijs van haar verwacht kan worden dat zij zich daar vestigt. Uit de onder 5.1 genoemde rechtspraak volgt immers dat de bewijslast daarvan bij de staatssecretaris ligt. Eiseres heeft gelijk dat er een bewijsvermoeden geldt dat haar nogmaals een 3 EVRM-schending kan overkomen en dat de staatssecretaris moet onderbouwen dat het niet reëel is dat dit gebeurt.
5.3.
De gemachtigde van de staatssecretaris heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij juist rekening houdt met dit risico, door aan te nemen dat zij niet kan terugkeren naar het gebied waar haar schoonfamilie woont. De rechtbank volgt die redenering in zoverre, maar het enige argument dat door de staatssecretaris voor vestiging in (bijvoorbeeld) Colombo wordt gegeven is echter dat eiseres zich in 2019 ongeveer een maand daar staande heeft kunnen houden en geen problemen heeft ervaren. Hoewel dat op zichzelf feitelijk juist is, biedt dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijke grondslag om eiseres een vestigingsalternatief tegen te kunnen werpen. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat eiseres niet vrijwillig is teruggekeerd van Turkije naar Sri Lanka, dat zij heeft verklaard in die periode niet buiten het huis van haar kennis te zijn geweest en dat zij zo snel mogelijk weer is vertrokken. Dat eiseres onder deze omstandigheden een maand geen problemen heeft ondervonden, vormt dan onvoldoende bewijs voor de stellingname dat geen sprake is van ‘gegronde vrees’ en dat redelijkerwijs van eiseres verwacht kan worden dat zij zich daar permanent vestigt. Dit geldt met name omdat ook door eiseres is aangevoerd dat de positie van alleenstaande vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van seksueel geweld in de Sri Lankaanse samenleving erg slecht is. Weliswaar doet de staatssecretaris niet langer beleidsmatig de aanname dat het voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor seksuele geweldpleging niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten te verkrijgen, maar het is onduidelijk waarop het intrekken van dat beleid is gebaseerd. [3] De gemachtigde van de staatssecretaris heeft tijdens de zitting ter onderbouwing van de verbeterde situatie verwezen naar een Duits ambtsbericht van 2020 en een rapport van het UK Home Office uit 2022, maar deze stukken zijn niet overgelegd en de gemachtigde kon daarvan ook geen vindplaats noemen. Het ligt op de weg van de staatssecretaris om zijn standpunt nader te onderbouwen. Eiseres voert dus terecht aan dat de staatssecretaris er niet in is geslaagd om voldoende te onderbouwen dat haar een vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen. De beroepsgrond van eiseres slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep met zaaknummer NL21.12206 is gegrond. Bestreden besluit 1 is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 1, zodat de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag van eiseres moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Het beroep met zaaknummer NL22.7337 is ook gegrond, omdat het besluit onbevoegd is genomen. De rechtbank vernietigt daarom ook het bestreden besluit 2. Omdat dit de eerste asielaanvraag van eiseres is moet staatssecretaris, als hij de asielaanvraag afwijst, ambtshalve doortoetsen of eiseres in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. [4] De staatssecretaris krijgt een termijn van acht weken om een nieuw besluit te nemen. Als nader onderzoek, bijvoorbeeld in de zin van medisch onderzoek, moet worden uitgevoerd, krijgt de staatssecretaris een termijn van zestien weken om een nieuw besluit te nemen.
6.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.500,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
6.2.
Omdat eiseres geen griffierecht heeft betaald, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht aan haar te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 3.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het voorlopig uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2845.
3.In juli 2022 is dit landgebonden beleid, dat was opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000 (paragraaf C7/31.5.1), ingetrokken.
4.Dit volgt uit artikel 6.1 Vreemdelingenbesluit 2000.