ECLI:NL:RBDHA:2024:10519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Ghana

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Ghanese nationaliteit heeft. Eiser is op 27 maart 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten op 28 juni 2024.

Eiser stelt dat er onvoldoende zicht is op zijn uitzetting naar Ghana en dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet voortvarend handelt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er binnen een redelijke termijn zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 december 2023, waaruit blijkt dat de Ghanese autoriteiten in het geval van eiser waarschijnlijk een laissez-passer zullen afgeven.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser geen nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd die de maatregel van bewaring onterecht zouden maken. Het belang van de staatssecretaris om eiser uit te zetten weegt zwaarder dan de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals zijn wens om bij zijn moeder in Nederland te blijven. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25537

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 28 juni 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Ghanese nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. [2] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de maatregel van bewaring rechtmatig is vanaf het moment van het sluiten van het onderzoek in het laatste beroep op 10 april 2024.
4. Eiser stelt dat er onvoldoende zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De lp [3] -aanvraag is aan het begin van de bewaring verzonden en eiser is inmiddels gepresenteerd, maar dit heeft tot op heden niet tot uitzetting geleid. Gelet op de verstreken tijd en het feit dat enkel vertrekgesprekken worden gevoerd en rappelberichten worden verzonden, meent eiser dat het voortduren van de bewaring niet meer erop ziet om op een zo kort mogelijke termijn tot uitzetting te komen. Verder heeft eiser er alle belang bij om in Nederland te blijven, gelet op de gezondheidssituatie van zijn moeder. Zij heeft een procedure lopen voor verblijfsrecht op medische gronden en eiser kan daarbij een essentiële rol spelen om haar te ondersteunen en begeleiden.
5. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Ghana in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling [4] van 6 december 2023. [5] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser hier anders over te oordelen. De sinds het indienen van de lp-aanvraag en de presentatie verstreken tijd leidt zonder nadere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Ghanese autoriteiten in eisers geval een lp zullen afgeven.
6. Voor zover eiser meent dat een lichter middel toegepast dient te worden zodat hij bij zijn moeder kan verblijven om haar te ondersteunen en begeleiden, is het de rechtbank niet gebleken dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, en het daaruit volgende risico op onttrekking aan het toezicht, niet meer van toepassing zijn op eiser. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend maken. Het is begrijpelijk dat eiser bij zijn moeder in Nederland wenst te blijven maar, zoals in de uitspraak op het eerste beroep tegen de bewaringsmaatregel en het terugkeerbesluit is overwogen, staat vast dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder werkt dan ook terecht aan de uitzetting van eiser. Gelet op het onttrekkingsrisico weegt dit belang nu het zwaarst en heeft verweerder ook terecht geen lichter middel toegepast om zo adequaat mogelijk tot uitzetting van eiser te komen.
7. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juli 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5688.
3.Laissez-passer.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.