In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning op basis van het Turks Associatieverdrag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 21 oktober 2021 afgewezen, en deze afwijzing is in stand gehouden bij het besluit van 20 juli 2023. De rechtbank heeft de zaak op 26 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 en 7 van besluit 1/80 van het Turkse Associatierecht. Eiseres heeft in het verleden weliswaar een verblijfsvergunning gehad, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet kan aantonen dat zij meer dan een jaar legale arbeid heeft verricht bij dezelfde werkgever, zoals vereist in artikel 6. Evenmin kan zij aantonen dat zij als gezinslid van een Turkse werknemer kan worden aangemerkt, omdat haar ex-partner niet meer de Turkse nationaliteit had op het moment van haar toelating in Nederland.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar meerderjarige zoon, wat van belang is voor de toepassing van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op basis van het Associatieverdrag. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.