ECLI:NL:RBDHA:2024:10492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
NL22.16110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsvergunning en beëindiging verblijfsrecht wegens bedreiging van de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning en tot verlenging van de geldigheidsduur daarvan. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft een strafblad met meerdere veroordelingen, waaronder twee gewapende overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat hij niet in gezinsverband met zijn ouders samenleefde en in zijn eigen onderhoud voorzag. De rechtbank heeft de argumenten van eiser over het verblijfsgat en de toepassing van het Turks associatierecht verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en zijn verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16110

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Met het besluit van 7 april 2021 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning afgewezen.
De staatssecretaris heeft in een voornemen van 8 juni 2022 vastgesteld dat eiser rechten heeft verkregen op grond van artikel 7 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie (Besluit 1/80), maar heeft tegelijkertijd het voornemen aan eiser kenbaar gemaakt om dit verblijfsrecht te beëindigen.
Met het besluit van 17 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft daarnaast het verblijfsrecht van eiser dat hij ontleent aan artikel 7 van Besluit 1/80 actief beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de staatssecretaris. De moeder en zus van eiser zijn ook ter zitting verschenen.

(Totstandkoming van) het besluit

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Turkse nationaliteit. Hij is in Nederland geboren en heeft hier altijd verbleven. Eiser heeft van 11 december 2000 tot 10 juni 2015 in Nederland een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’ gehad. Met het besluit van 23 februari 2016 heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning van eiser niet verlengd, maar wel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’ verleend, met een geldigheidsduur van 11 januari 2016 tot 11 januari 2021.
1.2.
Bij strafvonnis van 3 september 2020 is eiser door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren voor twee gewelddadige gewapende overvallen van hetzelfde filiaal van een Primera in Maassluis op 29 december 2018 en 16 september 2019. Uit het uittreksel justitiële documentatie (ujd) blijkt dat eiser eerder ook is veroordeeld voor diefstallen (door braak), overval op een winkel, en bezit van een steekwapen.
1.3.
Op 7 januari 2021 heeft eiser de onderhavige aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning ingediend. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij als familielid van een Turks onderdaan in aanmerking dient te komen voor zelfstandig verblijf, dan wel een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
Besluitvorming
2.1.
Met het primaire besluit van 7 april 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in een vergunning voor het doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ en tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning afgewezen.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Daarbij heeft de staatssecretaris getoetst aan artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Volgens de staatssecretaris is het besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM (zie artikel 3.86, twaalfde en zeventiende lid, van het Vb).
Dit besluit geldt ook als terugkeerbesluit.
2.2.
De staatssecretaris heeft in een voornemen van 9 juni 2021 de mogelijkheid onderzocht om een inreisverbod aan eiser op te leggen. De staatssecretaris heeft er uiteindelijk van afgezien om daadwerkelijk een inreisverbod op te leggen.
2.3.
De staatssecretaris heeft in een voornemen van 8 juni 2022 vastgesteld dat eiser rechten heeft verkregen op grond van artikel 7 van het Besluit 1/80, maar heeft tegelijkertijd het voornemen aan eiser kenbaar gemaakt om dit verblijfsrecht te beëindigen omdat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (zie ook paragraaf B10/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000).
2.4.
Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het verblijfsrecht van eiser op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 actief beëindigd, omdat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
De staatssecretaris blijft daarnaast bij zijn standpunt dat de aanvraag van eiser tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning en tot verlenging van de geldigheidsduur daarvan kan worden afgewezen, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde (artikel 3.86 van het Vb). Eiser is onherroepelijk veroordeeld voor tien relevante strafbare feiten, zodat wordt voldaan aan artikel 3.86, vierde lid, van het Vb. De opgetelde duur van deze straffen, afgezet tegen de verblijfsduur van eiser, gaat de maximale norm (de glijdende schaal) van artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb te boven. Er wordt niet voldaan aan artikel 3.86, vijftiende lid, van het Vb.
Volgens de staatssecretaris is het besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiser valt niet onder het jongvolwassenenbeleid zoals neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc, omdat hij niet met zijn ouders in gezinsband samenleeft en in zijn eigen onderhoud voorziet. Er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders en zijn meerderjarige broer en zus en dus geen sprake van beschermenswaardig familieleven. De afweging tussen eisers belang om zijn privéleven in Nederland te kunnen voortzetten en het belang van de staatssecretaris bij vertrek van eiser uit Nederland valt in eisers nadeel uit.

Beoordeling door de rechtbank

Verblijfsduur, glijdende schalen en Turks associatierecht
3. Eiser voert in beroep aan dat het door de staatssecretaris tegengeworpen verblijfsgat tussen 10 juni 2015 en 11 januari 2016 verschoonbaar is, zodat hij meer dan twintig jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Tot 1 juli 2012 kon de staatssecretaris artikel 3.86 van het Vb niet toepassen als de desbetreffende vreemdeling meer dan twintig jaar rechtmatig verblijf in Nederland had. Sinds deze datum kan dat wel, maar deze aanscherping van artikel 3.86 van het Vb is voor Turkse onderdanen, zoals eiser, in strijd is met de standstillbepaling als bedoeld in artikel 13 van het Besluit 1/80.
3.1.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 9 februari 2023, ECLI:EU:C:2023:77, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3793, waaruit kort gezegd volgt dat de staatssecretaris – ook bij een verblijfsduur van meer dan twintig jaar – toepassing kan geven aan de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vb zoals die geldt sinds 1 juli 2012. De rechtbank heeft dit ter zitting aan eiser voorgelegd. Eiser heeft vervolgens verklaard dat zijn betoog over het verblijfsgat moet worden begrepen in het kader van de belangenafweging die verweerder moet verrichten. Gelet daarop zal de rechtbank eisers betoog in dat kader beoordelen (zie hierna onder 5).
Unierechtelijk openbare ordecriterium
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zich ten onrechte, dan wel ondeugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
4.1.
In het arrest van het Hof van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377, heeft het Hof overwogen dat bij de beoordeling van het begrip "gevaar voor de openbare orde" per geval moet worden beoordeeld of de persoonlijke gedragingen van de betrokken derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormen. In de uitspraak van 20 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3579, heeft de Afdeling uit voornoemd arrest afgeleid dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling of het persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet.
4.2.
Bij de vraag of eisers gedrag een bedreiging vormt die ‘werkelijk’ en ‘voldoende ernstig’ is, heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat eiser in het onder 1.2 genoemde strafvonnis is veroordeeld voor het plegen van twee gewapende overvallen van hetzelfde filiaal van een Primera in Maassluis. Tijdens de eerste overval heeft eiser medewerkers bedreigd met een mes en heeft hij een medewerker gedwongen de kluis voor hem te openen, waarna hij met de inhoud daarvan het filiaal heeft verlaten. Nog geen jaar later heeft eiser hetzelfde filiaal opnieuw overvallen, maar nu met een vuurwapen. Daarbij heeft hij opnieuw winkelpersoon bedreigd, maar ook een klant met het vuurwapen tegen het hoofd geslagen. Dit was een hoogbejaarde vrijwilliger, die daar blijvend letsel aan heeft overgehouden. Eiser is vervolgens met sieraden en krasloten naar buiten gerend en heeft nog twee voorbijgangers met het vuurwapen bedreigd. De rechtbank heeft in het strafvonnis overwogen dat het uitermate zorgelijk is dat eiser op zo’n jonge leeftijd – en niet voor het eerst – tot het plegen van zulke buitengewoon ernstige misdrijven in staat blijkt te zijn. Eiser heeft zich laten leiden door financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de slachtoffers die nog geruime tijd last zullen hebben van de gevolgen van de overvallen. De staatssecretaris benadrukt terecht de ernst van de overvallen, gelet op de gevolgen hiervan voor de slachtoffers en de (maatschappelijke) onrust die het veroorzaakt in de samenleving. Bovendien zijn de twee gewapende overvallen niet de eerste misdrijven die eiser heeft gepleegd. Uit het onder 1.2 genoemde ujd volgt dat eiser eerder ook al is veroordeeld voor onder meer diefstallen (door braak), overval op een winkel, en bezit van een steekwapen. Eiser was tijdens het plegen van de meeste van deze misdrijven minderjarig. Nadat eiser meerderjarig is geworden, zijn de misdrijven alleen maar ernstiger geworden. De staatssecretaris wijst er, gelet op het voorgaande, terecht op dat eiser een ‘werkelijk’ en ‘voldoende ernstige’ bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
4.3.
Voor de vraag of voormelde bedreiging nog ‘actueel’ is, is het volgende van belang.
4.3.1.
Zoals eiser terecht stelt ligt de bewijslast om aannemelijk te maken dat de vreemdeling een actueel gevaar voor de openbare orde vormt bij de staatssecretaris. Pas indien de staatssecretaris dit actuele gevaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, verschuift de bewijslast naar de vreemdeling om dit te weerleggen.
4.3.2.
De staatssecretaris heeft aan zijn bewijslast voldaan. Hij heeft er terecht op gewezen dat de rechtbank in het onder 1.2 genoemde stafvonnis heeft overwogen dat eiser geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen wenst te nemen en dat zijn houding tijdens de strafzitting van een stuitende onverschilligheid en ongeïnteresseerdheid was. Toen eiser tijdens de strafzitting werd geconfronteerd met de daar voorgedragen slachtofferverklaringen, gaf eiser geen enkele blijk van empathie voor zijn slachtoffers. Dat heeft de rechtbank eiser in het strafvonnis zwaar aangerekend. Die houding getuigt er allerminst van dat eiser destijds spijt had van de door hem gepleegde misdrijven. De stelling dat eiser daarna wél spijt zou hebben gekregen en dat er een laag recidiverisico zou zijn, heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen. Tijdens de hoorzitting van 19 mei 2022 heeft eiser namelijk verklaard dat hij een ‘klein foutje’ heeft begaan, terwijl hij zeer ernstige misdrijven heeft gepleegd. Eiser toont daarmee geen inzicht in de ernst van zijn gedrag en van bezinning lijkt geen sprake. Dat eiser vrij jong was tijdens het plegen van de misdrijven, maakt het gevaar niet minder actueel. Eiser heeft voorafgaand aan de overvallen op de Primera al vele misdrijven gepleegd en met tussenpozen in (jeugd)detentie gezeten, maar dit heeft hem er niet van weerhouden om misdrijven te blijven plegen, die steeds ernstiger worden.
4.3.3.
Het was gelet op het voorgaande aan eiser om het standpunt van de staatssecretaris dat er sprake is van een actueel gevaar voor de openbare orde, te weerleggen. Eiser verklaart dat hij nu uitgebreide gesprekken voert met zijn mentor, dat hij openstaat voor professionele begeleiding na zijn detentie, dat hij, indien nodig, wil meewerken aan reclasseringsreportages en andere hulp, dat hij zich in de toekomst als ervaringsdeskundige wil inzetten voor de jeugd, en dat hij een goede toekomst wil opbouwen. De staatssecretaris wijst er echter terecht op dat er in eisers geval méér nodig is dan een verhaal van goed gedrag in detentie, een belofte van beterschap en het hebben van spijt. Dat eiser ‘indien nodig’ wil meewerken aan hulp en niet actief naar hulp zoekt, getuigt er onvoldoende van dat eiser er alles aan wil doen om zijn gedrag te verbeteren. Eiser heeft aanvankelijk geen rapportages of andere objectieve stukken van deskundigen overgelegd waarmee hij onderbouwt dat hij daadwerkelijk een positieve gedragsverandering heeft ondergaan en dat van hem – ondanks alle eerdere misdrijven – een laag recidiverisico uitgaat. Dit lag wel op eisers weg.
4.3.4.
Uiteindelijk heeft eiser in beroep alsnog een rapport overgelegd, namelijk het rapport van [naam bureau] van 12 maart 2024. De staatssecretaris heeft er ter zitting terecht op gewezen dat dit rapport niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Het rapport is onvolledig, omdat daarin wordt vermeld dat eiser is veroordeeld vanwege een overval op een winkel, terwijl hij is veroordeeld voor twee overvallen op dezelfde winkel. Dat is een cruciaal verschil, dat mede bepalend is voor de ernst en de actualiteit van het gevaar dat van eiser uitgaat. Verder baseert het bureau zich in het advies op twee recente gesprekken die met eiser zijn gevoerd, terwijl daarbij niet kenbaar is betrokken wat eiser in het verleden heeft gezegd en gedaan. Onder ‘recidiverisico’ staat dat eiser nu beseft ‘dat het leven dat hij leidde hem niets brengt dan pijn en verdriet bij slachtoffers en familie’. Niet is inzichtelijk waarop het bureau dit ‘besef’ van eiser baseert, met name ten aanzien van wat hij de slachtoffers heeft aangedaan. Onder ‘houding’ staat ‘De dreigende uitzetting en zijn langdurige detentie heeft hem doen beseffen dat zijn voormalige manier van leven zijn hele leven, en dat van anderen om hem heen, kapot maakt. Zijn familie staat op nummer één’. Het rapport is hier toegespitst op eiser zelf en zijn familie. Het rapport bevat echter geen verklaring van eiser over wat hij de slachtoffers heeft aangedaan. Het bureau stelt ook dat “er momenteel een aantal relevante aspecten zijn die het recidiverisico terug kunnen brengen tot een laag(gemiddeld) risico”. Het is onduidelijk of het bureau hiermee bedoelt dat het recidiverisico op dit moment nog hoog is en dat het de potentie heeft om laag/gemiddeld te worden, of dat dit nu al het geval is. Bovendien is een ‘gemiddeld’ recidiverisico onvoldoende om het standpunt van de staatssecretaris dat er sprake is van een actueel gevaar voor de openbare orde, te weerleggen.
4.3.5.
Daarbij komt dat eiser sinds het plegen van de overvallen op de Primera in detentie verblijft, zodat er minder waarde kan worden gehecht aan eisers gestelde positieve gedragsverandering. De staatssecretaris heeft in dit kader terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328, r.o. 3.1. De staatssecretaris weegt het verblijf in detentie terecht niet in zijn voordeel mee, omdat de gestelde goede gedragingen in detentie onvoldoende zeggen over het gedrag buiten detentie. De staatssecretaris heeft er ter zitting terecht op gewezen dat eiser met zijn gedrag buiten detentie tot nu toe niet heeft laten zien dat er geen actueel gevaar meer van hem uitgaat.
4.3.6.
Ook de verklaringen van eiser ter zitting bij de rechtbank maken niet dat van hem geen actueel gevaar meer uitgaat. Zoals hiervoor is overwogen, is er in eisers geval méér nodig dan goed gedrag in detentie, een belofte van beterschap en het uiten van spijt. Daar komt bij dat eiser ook ter zitting zijn spijtgevoelens vooral op zichzelf en zijn familie betrekt. Eiser laat duidelijk blijken dat hij inziet dat zijn daden verstrekkende gevolgen hebben voor hemzelf en zijn familie, maar hij laat niet blijken dat hij ook oog heeft voor de slachtoffers, wat hij hen heeft aangedaan en wat zij hebben doorgemaakt.
4.3.7.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het ernstige en werkelijke gevaar dat van eiser uitgaat nog actueel is.
4.4.
Gelet op het voorgaande vormt eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarmee is voldaan aan het criterium als bedoeld in het arrest van het Hof in de zaken Z.Zh. en I.O. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
5. Eiser voert vervolgens aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet onder het jongvolwassenenbeleid valt.
5.1.
Op grond van paragraaf B7/3.8.1 van de Vc neemt de IND familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
-jongvolwassen is;
-met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
-niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
-geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
5.2.
Volgens de staatssecretaris voldoet eiser niet aan de vereisten van dit beleid, omdat eiser niet in gezinsband met zijn ouders samenleeft en niet is gebleken dat eiser niet in zijn eigen onderhoud voorziet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145, is dit beleid niet onredelijk en mag de staatssecretaris deze vereisten stellen. Eiser stelt dat hij wél aan deze vereisten heeft voldaan, omdat hij vóór zijn detentie altijd het gezinsleven met zijn moeder, broer en zus heeft uitgeoefend en destijds niet in zijn eigen onderhoud voorzag. Zoals de staatssecretaris terecht in zijn verweerschrift opmerkt, is deze stelling van eiser feitelijk onjuist. Eiser heeft immers zelf tijdens de hoorzitting van 19 mei 2022 verklaard dat hij voorafgaand aan zijn detentie begeleid woonde, dus niet in zijn ouderlijk huis. De verklaring van eiser dat hij zijn moeder, broer en zus dagelijks zag, doet er niet aan af dat eiser met het begeleid wonen een stap naar zelfstandigheid en volwassenheid heeft gezet en dat hij niet meer in gezinsband samenleefde. Eiser kreeg in diezelfde periode, namelijk van 8 oktober 2018 tot 16 september 2019 een uitkering in het kader van de Participatiewet van de gemeente Maassluis. Eiser was dus niet financieel afhankelijk van zijn familieleden en kon in zijn eigen onderhoud voorzien. De verklaring van eiser dat hij altijd met zijn familie at, doet er ook niet aan af dat hij een eigen inkomen had en dat hij dus ook in die zin een stap naar zelfstandigheid en volwassenheid heeft gezet en dat hij in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich met inachtneming van alle relevante individuele omstandigheden terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aan de (cumulatieve) voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid voldoet.
5.3.
Omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, is van een beschermenswaardig familieleven alleen sprake als er tussen eiser en zijn familieleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dit houdt in dat er sprake moet zijn van ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’. Eiser heeft het standpunt van de staatssecretaris dat daar geen sprake van is, niet gemotiveerd betwist. Reeds daarom is er geen sprake van beschermenswaardig familieleven tussen eiser, zijn moeder, en zijn broer en zus.
5.4.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, volgt dat de staatssecretaris bij het ontbreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid niet de belangen van de Nederlandse Staat hoeft af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. De rechtbank gaat alleen al daarom niet in op het betoog van eiser dat hem in het kader van een belangenafweging ten onrechte een verblijfsgat is tegengeworpen.
5.5.
De staatssecretaris heeft wel erkend dat eiser privéleven heeft in Nederland. De belangenafweging tussen eisers belang om zijn privéleven in Nederland te kunnen voortzetten en het belang van de staatssecretaris bij vertrek van eiser uit Nederland valt in eisers nadeel uit, aldus de staatssecretaris. Voor zover eiser in dit kader bedoelt te betogen dat hem ten onrechte een verblijfsgat is tegengeworpen, overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris in eisers voordeel in de belangenafweging heeft meegewogen dat hij is geboren in Nederland en van 11 december 2000 tot 10 juni 2015 en van 11 januari 2016 tot 11 januari 2021 een verblijfsvergunning heeft gehad. De staatssecretaris heeft daarbij niet kenbaar in eisers nadeel meegewogen dat hij een verblijfsgat heeft maar juist in eisers voordeel in de belangenafweging ook meegewogen dat hij sinds zijn geboorte in Nederland woonachtig is. Aan de stelling dat de staatssecretaris ten onrechte ervan is uitgegaan dat eiser een verblijfsgat heeft, gaat de rechtbank dan ook voorbij. Omdat eiser voor het overige de gemaakte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet heeft betwist, gaat de rechtbank daar ook niet verder op in.
5.6.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding. Reeds omdat dit verzoek niet is toegelicht of onderbouwd, wijst de rechtbank dit verzoek af.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzitter, en mr. T. Boesman, en mr. J.G. Bos, leden, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.