ECLI:NL:RBZWB:2022:3879

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
02-160377-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel met levensgevaar en winstbejag

Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het helpen van 21 Albanese personen bij hun illegale reis naar het Verenigd Koninkrijk op 20 juni 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment de schipper was van een zeiljacht, waarop de Albanese personen zich bevonden. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, waarbij levensgevaar te duchten was en er sprake was van winstbejag. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte geen organiserende rol had en dat er geen levensgevaar was.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wel degelijk behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot Groot-Brittannië voor de Albanese personen, en dat er levensgevaar te duchten was tijdens de overtocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, maar heeft hem vrijgesproken van het medeplegen van deze daad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de beperkte voorbereiding en de ervaring van de verdachte.

De rechtbank heeft in haar beslissing verwezen naar artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op mensensmokkel. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de risico's die betrokken zijn bij het faciliteren van illegale migratie, vooral in situaties waarin levensgevaar voor de betrokken personen bestaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-160377-21
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te PI Ter Apel, 9561 MC Ter Apel, Ter Apelervenen 10,
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich al dan niet samen met een of meer anderen op 20 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel van 21 Albanese personen naar het Verenigd Koninkrijk, waarbij levensgevaar te duchten was en waarbij sprake was van winstbejag, dan wel een poging daartoe.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij acht daarbij sprake van te duchten levensgevaar en winstbejag. Het medeplegen acht de officier van justitie niet bewezen. Zij verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat uit de bewijsmiddelen niet kan afgeleid worden dat verdachte op enige manier een organiserende of coördinerende rol heeft gehad. De rol van verdachte was ondergeschikt: verdachte was bestuurder van de boot en is niet betrokken bij de rest van het proces van mensensmokkel. Op basis van het dossier kan niet worden gekomen tot een bewezenverklaring van het medeplegen, van het te duchten levensgevaar en van het handelen uit winstbejag. De verdediging heeft als verweer gevoerd dat van te duchten levensgevaar geen sprake was omdat verdachte zichzelf nooit in een levensgevaarlijke situatie zou hebben willen brengen. De verdediging beroept zich daarbij op het zogenaamde ‘Porsche-arrest’ (HR 15 oktober 1996, LJN: ZD0139).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast.
Verdachte is in de nacht van 19 op 20 juni 2021 te Breskens door de marechaussee aangetroffen op zeiljacht “ [naam] ”. Verdachte was de schipper van het zeiljacht, dat hij door tussenkomst van een derde heeft gehuurd. Benedendeks bevonden zich eenentwintig Albanese personen. Een aantal van deze Albanese personen is verhoord en zij verklaarden nagenoeg allemaal dat zij onderweg waren naar Groot-Brittannië. Zij waren niet in het bezit van een geldig visum om legaal Groot-Brittannië binnen te komen en verklaarden dat zij voor de overtocht een fors bedrag moesten betalen.
Wederrechtelijkheid
Geen van de eenentwintig Albanese personen was in het bezit van een geldig visum om naar Groot-Brittannië te reizen. Deze omstandigheid maakt, ook in de gevallen waarin deze personen mogelijk op zichzelf rechtmatig in Nederland verbleven, de doorreis wederrechtelijk. De strekking van artikel 197a Wetboek van Strafrecht is namelijk het tegengaan van illegale grensoverschrijding. De Albanese personen hadden daarnaast de verplichting om Nederland uit te reizen via een grensdoorlaatpost. Door zich niet te melden aan een grensdoorlaatpost voorafgaand aan het passeren van de buitengrens is hun doorreis vanuit Nederland naar Groot-Brittannië niet op rechtmatigheid getoetst.
De handelwijze van verdachte, door midden in de nacht op een zeiljacht het land te verlaten met eenentwintig Albanese personen aan boord, heeft er toe geleid en was er op gericht om het de Nederlandse autoriteiten onmogelijk te maken te controleren wie het land door- en uitreisde. Dit maakt deze (door)reis en daarmee het handelen van verdachte door deze Albanese personen behulpzaam te zijn bij het op deze wijze uitreizen van Nederland en het verschaffen van toegang tot Groot-Brittannië, wederrechtelijk. Verdachte was hiervan op de hoogte. Verdachte heeft verklaard dat hij de op het zeiljacht aangetroffen Albanese personen niet heeft gevraagd naar geldige reisdocumenten, maar dat het hem bekend is dat Albanezen niet naar Groot-Brittannië mogen reizen.
Winstbejag
Uit de verklaringen van de gehoorde Albanese personen blijkt dat zij forse bedragen moesten betalen voor de overtocht naar Groot-Brittannië. Verdachte zelf heeft verklaard dat de overtocht hem in totaal ongeveer € 30.000,- zou opleveren. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verdachte heeft gehandeld uit winstbejag.
MedeplegenDe rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de mensensmokkel samen met één of meer anderen heeft gepleegd. Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen minimaal twee personen vereist, waarbij de bijdrage van ieder intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Hoewel mensensmokkel vaak door meerdere samenwerkende personen mogelijk wordt gemaakt en daarnaast op basis van de verklaringen van de Albanese personen het er alle schijn van heeft dat ook bij deze doorreis naar Groot-Brittannië meerdere personen betrokken zijn geweest, is naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer andere personen vast te stellen. De rechtbank zal hem dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Levensgevaar te duchten
Om het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen is in algemene zin vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat het levensgevaar daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van het behulpzaam zijn bij de reis naar Groot-Brittannië, gelet op de omstandigheden waaronder die reis plaatsvond, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
De rechtbank stelt vast dat het dossier in dit kader twee onderzoeksrapporten bevat. Als eerste een rapport opgemaakt door deskundige Van Dijk. Deze komt tot de conclusie dat het transport dat door verdachte zou worden uitgevoerd, volstrekt onverantwoordelijk was. Hij acht het onwaarschijnlijk dan wel onmogelijk dat het transport tot een goed einde kon worden gebracht. Vooral de weersomstandigheden en het drukke vaargebied, in combinatie met de overbelading en beperkte vaarkennis van verdachte hebben de haalbaarheid van de overtocht zeer negatief beïnvloed.
Daarnaast is een rapport opgemaakt door deskundige Cox . Hij concludeert dat voor alle opvarenden van het zeiljacht een groter dan normaal te duchten levensgevaar bestond tijdens de overtocht. Hij noemt daarvoor als oorzaken: het grote aantal passagiers op een te klein zeiljacht, het tekort aan persoonlijke veiligheidsmiddelen en onvoldoende aangetoonde ervaring, kennis en kunde van verdachte, in combinatie met het feit dat verdachte er alleen voor zou staan en hij de langere en moeilijkere vaarroute zou volgen.
De rechtbank stelt vast dat met name deskundige Cox in zijn rapport uitgebreid ingaat op de staat en uitrusting van het zeiljacht, het aantal passagiers en de aanwezige veiligheidsmiddelen. Hij concludeert dat het zeiljacht in de basis geschikt was om een veilige overtocht naar Groot-Brittannië te kunnen maken en dat ondanks het grote aantal passagiers de overbelading geen probleem opleverde. Het tekort aan veiligheidsmiddelen in relatie tot het aantal passagiers zorgde echter wel voor een groter dan normaal te duchten levensgevaar, evenals de omstandigheid dat het vaargebied zich kenmerkt door sterke stromingen, korte en hoge golfslag en drukke scheepvaart en het feit dat verdachte er geurende de tocht alleen voor stond. Daar komt nog bij dat de weersomstandigheden op 20 juni 2021 niet ideaal waren, zeker niet in combinatie met de door verdachte gekozen langere vaarroute. Daarnaast concluderen beide deskundigen dat verdachte weliswaar over vaarervaring beschikt, maar dat niet is gebleken of hij over voldoende ervaring, kennis en kunde beschikt om het zeiljacht, rekening houdend met alle omstandigheden, veilig over de Noordzee naar Groot-Brittannië te varen.
De rechtbank gaat er op grond van de verklaringen die verdachte heeft gegeven over zijn voorbereiding van de overtocht en de maatregelen die hij op basis van zijn vaarervaring heeft getroffen om de overtocht veilig te kunnen maken, van uit dat verdachte daadwerkelijk in de veronderstelling verkeerde dat er geen levensgevaar was en dat hij de overtocht goed ten einde zou kunnen brengen. Gelet op hetgeen de deskundigen in hun rapporten overwegen, is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte zichzelf heeft overschat.
Het verweer van de verdediging dat verdachte geen opzet heeft gehad op te duchten levensgevaar tijdens de reis, treft evenmin doel. Voor te duchten levensgevaar in het kader van mensensmokkel is namelijk opzet op de mogelijkheid van levensgevaar tijdens de reis niet vereist. Naar het oordeel van de rechtbank is door de deskundigen helder en gemotiveerd onderbouwd dat er voor de eenentwintig opvarenden zelf levensgevaar te duchten was tijdens de overtocht. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het te duchten levensgevaar voor de in het zeiljacht aangetroffen personen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voltooide mensensmokkel of poging
Artikel 197a Wetboek van Strafrecht betreft een voortdurend delict en is al voltooid op het moment dat de illegale doorreis een aanvang heeft genomen. Door alle handelingen die verdachte heeft verricht, is voldaan aan het bestanddeel ‘behulpzaam zijn’ bij het verschaffen van toegang tot en verblijf in Groot-Brittannië. Verdachte heeft eenentwintig Albanese personen op het zeiljacht toegelaten. Vervolgens is hij richting open zee gevaren met bestemming Groot-Brittannië. Deze handelingen van verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm al een voltooiing van het bestanddeel ‘behulpzaam zijn’. Het is volgens vaste rechtspraak niet noodzakelijk dat de landsgrens daadwerkelijk is gepasseerd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, zoals primair ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 juni 2021 te Breskens, 21
(eenentwintig), personen met de Albanese nationaliteit,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot
en
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Groot-Brittannië terwijl hij, verdachte wist dat die toegang en dat
verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte
- een boot gehuurd en
- voornoemde (21) personen toegang verschaft tot deze boot en
- deze boot bestuurd en
- deze personen toegestaan om in deze boot te verblijven (met het kennelijke doel
om die personen met die boot naar Groot-Brittannië te varen en
- (aldus) het transport naar en de toegang tot Groot-Brittannië van die bovengenoemde personen gefaciliteerd,
terwijl als gevolg hiervan levensgevaar voor een ander, te weten voornoemde 21
(eenentwintig) personen met de Albanese nationaliteit te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte door de ondergane voorlopige hechtenis al extra is gestraft ten opzichte van een Nederlandse verdachte. Zo is zijn voorlopige hechtenis niet geschorst vanwege mogelijk vluchtgevaar, heeft hij vanwege de reisafstand geen bezoek van familie kunnen ontvangen en zal verdachte na zijn detentie mogelijk worden uitgezet naar Albanië in plaats van Italië waar zijn echtgenote woonachtig is. Daarnaast heeft verdachte meegewerkt met het onderzoek, heeft hij bekend en spijt betuigd voor zijn handelen. De door de officier van justitie gehanteerde berekening voor de strafmaat is een richtlijn van het openbaar ministerie waar de rechtbank niet aan is gebonden. De verdediging verzoekt een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is behulpzaam geweest bij het vervoeren van een groep Albanese personen in een zeiljacht vanuit Nederland naar Groot-Brittannië, waarbij onder meer door een beperkte voorbereiding (onder andere met betrekking tot het vaargebied en de voorgenomen route) en het gebrek aan ervaring, kennis en kunde van verdachte levensgevaar voor hen te duchten was. Verdachte heeft zich door zijn handelen schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Mensensmokkel is een verwerpelijk delict en draagt bij aan de instandhouding van een illegaal circuit waarin financieel voordeel wordt getrokken van kwetsbare mensen die aanzienlijke bedragen betalen en grote risico’s lopen tijdens hun reis.
Voor wat betreft de ernst van het feit weegt de rechtbank als straf matigend mee dat, hoewel er sprake was van levensgevaar, verdachte wel heeft geprobeerd dat te beperken. Zo is gebleken dat het zeiljacht voor de reis geschikt was, dat verdachte aantoonbaar over nautische ervaring beschikt en dat verdachte met het oog op de veiligheid van zijn passagiers en zichzelf welbewust handelingen heeft verricht tegen overbelading. Afgezien van de beperkte aanwezigheid van veiligheidsmiddelen vormde het gewicht van de totale belading op het zeiljacht volgens deskundige Cox geen probleem.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder gelet op de omstandigheid dat uit het dossier niet het beeld is ontstaan van een verdachte die al eerder enige betrokkenheid heeft gehad bij mensensmokkel. De rechtbank houdt het er daarom voor dat het een eenmalige actie van verdachte is geweest.
Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden zoals hiervoor weergegeven, een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het in het eerste lid genoemde protocol, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl van dit feit levensgevaar viel te duchten, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2022.
Mr. Goedegebuur en mr. Van Nieuwkerk zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.