ECLI:NL:RBDHA:2024:10477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
NL23.5489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gericht op verblijf als familie- of gezinslid bij haar dochter, die in Nederland woont. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 13 van het Besluit 1/80, dat de toegang tot werkgelegenheid voor Turkse werknemers en hun gezinsleden regelt. Eiseres, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft aangevoerd dat zij financieel afhankelijk is van haar dochter en dat er sprake is van schrijnende omstandigheden, mede door haar medische situatie. De rechtbank heeft de zaak op 31 mei 2024 behandeld en concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als gezinslid in de zin van het Besluit 1/80, omdat niet is aangetoond dat zij ten laste komt van haar dochter. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet gehouden was om een belangenafweging te maken, omdat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ (referente).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 7 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Op 8 juni 2023 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep, samen met zaak NL22.10988, op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, referente en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Besluitvorming
5. Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor verblijf bij haar dochter. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij het primaire besluit van 7 juni 2022 afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres komt volgens de staatssecretaris ook niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 13 van het Besluit 1/80 [1] . De staatssecretaris neemt in dit besluit aan dat referente een werknemer is in de zin van artikel 13 van het Besluit 1/80, maar niet dat eiseres haar gezinslid is in de zin van die bepaling. Eiseres heeft namelijk niet aangetoond dat zij ten laste komt van referente. Omdat eiseres niet onder het bereik van artikel 13 van het Besluit 1/80 valt, kan zij ook geen beroep doen op het afgeschafte beleid ‘verruimde gezinshereniging’. De staatssecretaris ziet ook geen reden om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat niet is gebleken van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Hij hoefde daarom ook geen belangenafweging te maken. Tot slot was hij niet gehouden om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht vanwege bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag in te willen.
5.1.
In het besluit op bezwaar van 20 februari 2023 is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Hierin stelt de staatssecretaris zich – anders dan in het besluit van 7 juni 2022 – op het standpunt dat referente op dat moment niet meer kan worden aangemerkt als Turkse werknemer. Ook om die reden vallen referente en eiseres niet onder het toepassingsbereik van artikel 13 van het Besluit 1/80, aldus de staatssecretaris. Daarnaast handhaaft de staatssecretaris de overige afwijzingsgronden van het primaire besluit. Verder stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat geen sprake is van schrijnende omstandigheden.
5.2.
Op 8 juni 2023 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit uitgebracht, waarin hij aanvullend motiveert waarom geen sprake is van familie-of gezinsleven en alsnog een belangenafweging maakt, die in het nadeel van eiseres uitvalt.
5.3.
Op 30 mei 2023 heeft gemachtigde van eiseres een brief aan het dossier toegevoegd waarin hij nogmaals uiteenzet waarom referente en eiseres onder artikel 13 van het Besluit 1/80 vallen. Ook heeft hij als bijlagen bij deze brief stukken aan het dossier toegevoegd, waaronder een overzicht van het arbeidsverleden van referente van het UWV, een printscreen in het Turks met een overzicht van adressen van eiseres en een akte van toestemming waaruit ook het adres van eiseres zou blijken. De staatssecretaris heeft de rechtbank op de zitting verzocht de brief en stukken buiten beschouwing te laten, omdat het zonder reden zo kort voor de zitting indienen ervan volgens hem in strijd is met de goede procesorde.
6. Tussen partijen zijn de volgende feiten niet in geschil. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1970 en zij heeft de Turkse nationaliteit. Referente is geboren op [geboortedatum 2] 1992, zij is het enige kind van eiseres en heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit. Referente woont sinds 4 januari 2010 in Nederland
.Tot haar vertrek heeft zij met haar moeder samengewoond, bij haar grootouders. Eiseres verblijft zelf vanaf ongeveer oktober 2021 in Nederland. Daarvoor heeft eiseres in Turkije gewoond. In de periode 2019-2020 is bij eiseres kanker geconstateerd, zij is in deze periode twee maal geopereerd en zij heeft in het ziekenhuis gelegen. Ter onderbouwing zijn diverse foto’s overgelegd. Referente staat onder behandeling bij de GGZ voor onder andere sterke spanningsklachten, depressieve klachten en suïcidale gedachten. Ter onderbouwing heeft eiseres een brief overgelegd van de GGZ van 16 januari 2023 en een crisissignaleringsplan van 9 februari 2023. Referente heeft arbeid in loondienst verricht voor de [organisatie] .
Beoordelingskader Turks associatierecht
7. Op grond van artikel 13 van het Besluit 1/80, ook wel de standstill-bepaling genoemd, mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
7.1.
Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. In het algemeen kan een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd om die reden worden afgewezen. [2] Voor Turkse onderdanen die onder de werkingssfeer van het Turkse associatierecht vallen, kon een dergelijke aanvraag ten tijde van het bestreden besluit niet enkel worden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv indien aan alle overige toelatingsvoorwaarden was voldaan. Dit volgt uit het arrest Demir van het Hof van Justitie [3] en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] .
7.2.
Om onder artikel 13 van het Besluit 1/80 te vallen, moet eiseres kunnen worden aangemerkt als gezinslid en referente als werknemer. Dit zijn cumulatieve voorwaarden. Dit betekent dat zij aan beide voorwaarden moeten voldoen om hiervoor in aanmerking te komen. Als dat zo is, dan kunnen zij een beroep doen op het voor hen meest gunstige beleid.
Kan eiseres worden aangemerkt als gezinslid in de zin van artikel 13 van het Besluit 1/80?
8. Eiseres betoogt dat zij kan worden aangemerkt als gezinslid van referente als bedoeld in artikel 13 van het Besluit 1/80, omdat zij ten laste komt van referente. Ten eerste is eiseres financieel afhankelijk van referente. Met de in bezwaar overgelegde akte van bewoners heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij tot haar vertrek naar Nederland in oktober 2021 op hetzelfde adres ( [adres] ) als haar ouders (de grootouders van referente) in Turkije woonde en financiële steun ontving van referente. Referente bestelde namelijk regelmatig boodschappen op dit adres voor eiseres. Ook betaalt referente regelmatig de kosten van het internet, gas en elektriciteit op dit adres. Deze financiële steun van referente is noodzakelijk voor eiseres. Zij heeft geen eigen inkomsten en geen banktegoeden. Ter onderbouwing hiervan heeft zij twee documenten overgelegd van het ‘Presidium inkomstenbeheer’ waaruit blijkt dat zij al jaren geen arbeid heeft verricht, geen recht heeft op pensioen en geen banktegoeden heeft
.De staatssecretaris werpt in het besluit ten onrechte tegen dat eiseres aan moet tonen welke kosten zij moet maken om in haar levensonderhoud voorzien. Deze maatstaf volgt niet uit rechtspraak van het Hof van Justitie [5] . Verder heeft eiseres met documenten aangetoond dat zij in de periode 2019-2020 kanker heeft gehad. Hierdoor is zij hulpbehoevend en heeft zij ook materiële steun nodig. Tot slot betoogt eiseres dat de staatssecretaris een ongerechtvaardigd onderscheid maakt, omdat de staatssecretaris in de praktijk aanvragen van EU-onderdanen eerder inwilligt. Ter onderbouwing wijst eiseres op een zaak betreffende een gezinslid van een EU-burger waarbij de aanvraag wel was ingewilligd, terwijl er veel minder bewijsstukken zijn overgelegd, aldus nog steeds eiseres.
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het Besluit 1/80 kent geen nadere omschrijving van het begrip gezinslid. Het Hof van Justitie heeft dit begrip ingevuld naar analogie van artikel 2, tweede lid, van richtlijn 2004/38 (Verblijfsrichtlijn), over familieleden van Unieburgers [6] . Hieruit volgt dat de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn die ten laste komen, als gezinslid kunnen worden aangemerkt. Voor de beantwoording van de vraag of een gezinslid ten laste komt, dient te worden beoordeeld in hoeverre het gezinslid op het moment van de aanvraag materieel gesteund wordt door de Turkse werknemer en in hoeverre de materiële ondersteuning noodzakelijk is voor het gezinslid om in zijn of haar basisbehoeften te kunnen voorzien [7] . In eiseres haar geval betekent dit dat om als gezinslid te kunnen worden aangemerkt, zij op 19 november 2021 (datum van de aanvraag) ten laste zou moeten zijn gekomen van referente, in de fictieve situatie dat zij nog in Turkije zou wonen [8] .
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat niet is gebleken dat eiseres op 19 november 2021 ten laste komt van referente. Ook als zou moeten worden aangenomen dat eiseres tot haar vertrek in oktober 2021 met haar ouders op het gestelde adres in Turkije woonde en de geboden steun, zoals de boodschappen, (mede) voor haar bestemd waren, kan hieruit niet worden afgeleid dat deze steun ook daadwerkelijk noodzakelijk was om in de basisbehoeften van eiseres te voorzien. Zonder nadere toelichting van eiseres kan dit niet uit de aard en de omvang van de bestelde boodschappen worden afgeleid. Dat, zoals eiseres betoogt, uit het document van het presidium (volgens eiseres: [de bank]) van 6 december 2021 zou blijken dat eiseres al jaren geen arbeid meer verricht en dus geen inkomen meer heeft, volgt de rechtbank niet. In dit document staat enkel dat eiseres vertrokken belastingplichtige is, met als datum vertrek 21 maart 2001. De staatssecretaris stelt terecht dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat eiseres sindsdien helemaal geen inkomsten, al dan niet uit arbeid, meer heeft. Dit geldt ook voor het door eiseres overgelegde document van het presidium van 8 december 2021. Volgens eiseres is dit haar pensioenoverzicht, waaruit blijkt dat zij in totaal 494 dagen heeft gewerkt, dat zij geen recht heeft op pensioen en dat zij geen banktegoeden heeft in het land van herkomst. De staatssecretaris stelt terecht dat eiseres nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft en dat de verklaring dus niet ziet op haar actuele situatie. Ook volgt uit deze verklaring niet dat zij niet beschikt over enig inkomen of vermogen. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat de materiële steun van referente noodzakelijk zou zijn vanwege haar gezondheidssituatie. Uit de door eiseres overgelegde (operatie)foto’s van haar in het ziekenhuis (van 17, 18, 24 en 30 september 2019 en 4 en 9 maart 2020) en een foto van kankercellen, blijkt namelijk niet concreet wat de ernst van de ziekte is (geweest) en evenmin of en in welke mate eiseres op 19 november 2021 (daardoor) hulpbehoevend is. Eiseres heeft ook geen andere documenten overgelegd ter onderbouwing van haar zorgbehoefte en de kosten die daarmee gepaard zouden gaan. Ook heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt welke andere kosten zij moet maken om in haar basisbehoeften te voorzien. Anders dan eiseres betoogt, mocht de staatssecretaris dat wel van haar verlangen, omdat dit immers nodig is voor de beoordeling of zij wel of niet in staat is om hierin zelf te voorzien en dus of de materiële steun noodzakelijk is om in haar basisbehoeften te voorzien. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiseres haar stelling dat de staatssecretaris ongerechtvaardigd onderscheid maakt omdat hij in de praktijk vergelijkbare aanvragen van EU-onderdanen eerder inwilligt, niet heeft onderbouwd. Dat eiseres meer documenten heeft overgelegd dan de vreemdeling in de zaak waarvan zij een inwilligende beschikking heeft overgelegd, doet daar niet aan af. Nog daargelaten dat zij ook dit niet heeft onderbouwd, zegt dit niets over de inhoud en de relevantie van de documenten.
8.3.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat eiseres niet aan te merken is als ‘gezinslid’ in de zin van artikel 13 van het Besluit 1/80. Omdat aan deze eerste cumulatieve voorwaarde al niet is voldaan, behoeft de grond of referente kan worden aangemerkt als Turks werknemer, geen bespreking meer. De rechtbank komt ook niet toe aan de bespreking van het betoog van eiseres dat zij een beroep kan doen op het beleid ‘verruimde gezinshereniging’, omdat zij niet onder de werkingssfeer valt van artikel 13 van het Besluit 1/80. Tot slot komt de rechtbank ook niet meer toe aan de vraag of het in strijd is met de goede procesorde dat de gemachtigde van eiseres op 30 mei 2024 aanvullende documenten aan het dossier heeft toegevoegd. Deze documenten betreffen volgens eiseres een nadere onderbouwing van haar stelling dat zij met haar ouders op het gestelde adres in Turkije zou hebben gewoond, maar, zoals onder 8.2. geconcludeerd, heeft eiseres, ook als daarvanuit wordt gegaan, niet aannemelijk gemaakt dat zij (eiseres) ten laste komt van referente.
Voor zover eiseres bij brief van 30 mei 2024 andere stukken heeft overgelegd, blijkt uit het voorgaande waarom deze niet relevant kunnen zijn en dus evenmin reden is om te beoordelen of het overleggen ervan in strijd is met de goede procesorde.
Artikel 8 van het EVRM
9. Eiseres betoogt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referente. Referente ondersteunt eiseres financieel, emotioneel en vanwege haar medische problemen. Eiseres heeft kanker en is hiervoor geopereerd. Andersom vindt referente ook troost bij eiseres, vanwege haar mentale klachten.
Uit het crisissignaleringsplan van 9 februari 2023 blijkt dat referente troost zoekt bij haar moeder. Eiseres en referente hebben tot het vertrek van referente in 2010 naar Nederland samengewoond, en wonen ook sinds de komst van eiseres naar Nederland weer samen. Tot slot betoogt eiseres dat de staatssecretaris ten onrechte geen volledige belangenafweging heeft gemaakt, terwijl hij daar op grond van rechtspraak van de Afdeling toe is gehouden, ook als geen sprake is van familie- en gezinsleven.
9.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit rechtspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 volgt dat er familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [9] Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. De staatssecretaris moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referente, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
9.2.
Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de staatssecretaris om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De rechter moet het onderzoek van de staatssecretaris naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de staatssecretaris gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft de staatssecretaris beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De staatssecretaris werpt terecht tegen dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij financieel afhankelijk is van referente. Ook al zou ervanuit moeten worden gegaan dat de financiële steun (mede) voor eiseres bestemd is, blijkt hieruit niet dat eiseres daadwerkelijk financieel afhankelijk daarvan is. Zoals onder 8.2. overwogen, heeft eiseres namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij zelf geen inkomen of vermogen heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. Ook heeft zij niet inzichtelijk gemaakt welke kosten zij met de steun betaalt en of zij volledig afhankelijk hiervan is. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat zij vanwege haar medische situatie afhankelijk is van referente. Uit de door eiseres overgelegde foto’s van haar in het ziekenhuis en de foto van kankercellen, blijkt niet concreet of en welke hulp zij nodig heeft. Zij heeft ook anderszins niet inzichtelijk gemaakt welke zorgbehoefte zij heeft. Verder heeft de staatssecretaris de medische situatie van referente betrokken, maar terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat referente exclusief afhankelijk is van eiseres. Hoewel exclusieve afhankelijkheid niet doorslaggevend is, mag de staatssecretaris daar wel zwaarwegend gewicht aan geven. [10] De staatssecretaris stelt terecht dat uit het door eiseres overgelegde crisissignaleringsplan van 9 februari 2023 niet blijkt dat eiseres een dusdanige rol in de behandeling van referente speelt dat haar aanwezigheid essentieel is voor het herstel van referente. Ook staat hierin dat referente nog een vriend heeft om op terug te vallen. Ten aanzien van de samenwoning heeft de staatssecretaris betrokken dat eiseres en referente tot het vertrek van referente uit Turkije hebben samengewoond en in Nederland weer samenwonen. De staatssecretaris heeft echter ook zwaar gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat eiseres en referente voor de komst van eiseres naar Nederland, voor een periode van meer dan tien jaar, niet hebben samengewoond en dat dit het gevolg is geweest van een vrijwillige keuze. Tot slot erkent de staatssecretaris dat er een emotionele band is tussen eiseres en referente en dat zij bij elkaar betrokken zijn. Hierover concludeert hij echter niet ten onrechte dat dit, in samenhang bezien met de andere factoren, niet maakt dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
9.4.
De rechtbank overweegt verder dat de staatssecretaris niet gehouden was om een belangenafweging te verrichten. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 27 maart 2024 [11] heeft geoordeeld, mag de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Anders dan uit eerdere rechtspraak van de Afdeling volgt, hoeft hij dus niet vervolgens de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. De staatssecretaris had in het bestreden besluit dus mogen volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Dat betekent dat aan de belangenafweging die de staatssecretaris in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen geen betekenis meer toekomt.
Schrijnendheid
10. Eiseres doet een beroep op schrijnendheid, in de zin van artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000. Zij wijst erop dat sprake is van een grote mate van afhankelijkheid tussen haar en referente, dat eiseres bij verblijfweigering volledig aan haar lot zal worden overgelaten en referente niemand meer zal hebben om mentaal op terug te kunnen vallen. De staatssecretaris heeft ten onrechte tegengeworpen dat eiseres deze omstandigheden niet met stukken heeft onderbouwd.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat sprake is van schrijnende omstandigheden. Eiseres heeft namelijk geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht dan die al zijn beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad d.d. 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie.
2.Dat volgt uit artikel 16, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.HvJ EU, 7 november 2013, ECLI:EU:C:2013:725.
4.ABRvS 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1621. Zie ook IND-Werkinstructie nr. 2023/1, p. 46.
5.HvJ EU, 9 januari 2007, inzake Jia, C-1/05, ECLI:EU:C:2007:1.
6.HvJ EU, 30 september 2004, inzake Ayaz, C-275/02, ECLI:EU:C:2004:570.
7.HvJ EU, 9 januari 2007, inzake Jia, C-1/05, ECLI:EU:C:2007:1.
8.Dit volgt uit rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1452.
9.Onder meer ECLI:NL:RVS:2024:1188.
10.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.