ECLI:NL:RBDHA:2024:10400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
09/342556-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het onttrekken aan het ouderlijk gezag van een minderjarige gedurende bijna twee jaar met gevangenisstraf

Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van het onttrekken van haar minderjarige zoon aan het wettig gezag van zijn vader. De verdachte, geboren in Portugal, heeft haar zoon gedurende bijna twee jaar in Portugal gehouden, ondanks meerdere rechterlijke uitspraken die bepaalden dat de jongen terug naar Nederland moest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door de zorg van de vader te negeren en de jongen aan zijn wettig gezag te onttrekken. De verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd en heeft de tenlastelegging bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 15.568,44 aan de vader van de minderjarige. De rechtbank heeft de ernst van de zaak benadrukt, vooral gezien de impact op de minderjarige en de vader, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/342556-23
Datum uitspraak: 5 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1979 te [geboorteplaats] (Portugal),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.T. Bregman, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. M. Luijten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 22 december 2021 tot en met 13 december 2023 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, althans in Nederland en/of Portugal, opzettelijk een minderjarige, [de minderjarige] , geboren op [geboortedag 2] 2021, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 juni 2024;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 30 december 2021, genummerd PL1500-2021376586-2, zoals vermeld op pagina 31 tot en met 32;
  • een geschrift, te weten een beslissing in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechtbank Den Haag op 5 oktober 2021, zoals vermeld op pagina 34 tot en met 40;
  • een geschrift, te weten een toestemmingsformulier voor reizen naar het buitenland met een kind ondertekend door [aangever] , zoals vermeld op pagina 41;
  • een geschrift, te weten een mutatierapport van 14 december 2023 betreffende de hereniging van [de minderjarige] met zijn vader op 13 december 2023, zoals vermeld op pagina 118 tot en met 122.
3.4
Bewijsoverweging ten aanzien van de verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij bekend was met de uitspraak van de Nederlandse rechtbank van 5 oktober 2021. In die uitspraak is bepaald dat, behoudens noodgevallen, medische onderzoeken en behandelingen van [de minderjarige] in Nederland zullen plaatsvinden en dat de zorgregeling tussen [de minderjarige] en zijn vader zal worden uitgebreid, waarbij [de minderjarige] op bepaalde tijdstippen en stapsgewijs voor langere tijd bij zijn vader (in Nederland) zal zijn. Verder heeft de verdachte verklaard dat zij met toestemming van de vader met [de minderjarige] vanaf 1 december 2021 tot en met 21 december 2021 op vakantie is gegaan en dat zij in weerwil van de zorgregeling vervolgens tot 13 december 2023 onafgebroken met [de minderjarige] in Portugal is gebleven.
In de periode vanaf 22 december 2021 tot en met 13 december 2023 is in alle uitspraken van de Nederlandse rechter en de uitspraken van de Portugese rechter (al dan niet in hoger beroep) bevestigd dat [de minderjarige] terug naar zijn vader in Nederland moet. De verdachte heeft ter terechtzitting enerzijds verklaard dat zij bekend was met de uitspraken van de Nederlandse rechter, maar dat zij niet bekend was met de uitspraken van de Portugese rechter waarin de terugkeer van [de minderjarige] is bevolen. Anderzijds heeft de verdachte verklaard dat zij niet wist welke Portugese beslissing zij moest volgen, gelet op het lopend hoger beroep in Portugal. Deze verklaringen zijn tegenstrijdig en daarom ongeloofwaardig. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat het instellen van hoger beroep schorsende werking heeft ten aanzien van de verplichting om [de minderjarige] terug naar Nederland te brengen.
Verder heeft de verdachte verklaard dat er een medische noodzaak was om [de minderjarige] in Portugal te houden en hem daar medisch te laten behandelen. Reeds bij de uitspraak van het gerechtshof van 2 februari 2022 is overwogen dat niet is komen vast te staan dat de voortzetting van de medische behandeling in Nederland de (medische) belangen van [de minderjarige] zouden schaden. Het hof was met de rechtbank, die op 5 oktober 2021 reeds een beslissing had genomen, van oordeel dat [de minderjarige] in Nederland zijn medische behandeling dient te krijgen. Bij die uitspraak van het hof, een groot aantal procedures later en tevens op dit moment heeft de verdachte op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat er gedurende de afgelopen twee jaar sprake was van een medische beperking waardoor [de minderjarige] niet naar Nederland kon afreizen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte welbewust en zonder legitieme reden, ervoor heeft gekozen [de minderjarige] aan de zorg van de vader te onttrekken en niet aan de uitspraak van 5 oktober 2021, maar ook aan alle andere uitspraken die nadien volgden, te voldoen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte [de minderjarige] opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig over hem gestelde gezag.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij in de periode van 22 december 2021 tot en met 13 december 2023 te Portugal, opzettelijk een minderjarige, [de minderjarige] , geboren op [geboortedag 2] 2021, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en om die reden zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, gelet op de medische toestand van [de minderjarige] in december 2021, onder zodanige druk stond dat in alle redelijkheid niet van haar gevergd kan worden dat zij met [de minderjarige] zou terugkeren naar Nederland.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op putatieve psychische overmacht, doordat de verdachte, gezien de gezondheidstoestand van haar zoon en de staat van het Nederlandse zorgstelsel, meende dat het onverantwoord was om te voldoen aan de verplichting om met hem terug te keren naar Nederland. Op basis van de medische stukken omtrent [de minderjarige] en de ervaringen van de verdachte met het Nederlandse zorgstelsel was deze veronderstelling niet onbegrijpelijk.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een strafbare dader is en dat de verweren geen stand kunnen houden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. De rechtbank is van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang. De stukken die door de verdediging zijn overgelegd en het dossier en bevatten geen aanknopingspunten, waaruit volgt dat - op enig moment dat de verdachte met [de minderjarige] in Portugal verbleef - de medische toestand van [de minderjarige] zodanig was dat medische behandeling in Portugal noodzakelijk was, en dat de verdachte als gevolg daarvan niet met [de minderjarige] kon terugkeren naar Nederland.
Van
putatiefpsychische overmacht is sprake indien de verdachte redelijkerwijs had mogen menen dat zij moest handelen op de wijze waarop zij heeft gehandeld. Ook daar is geen sprake van. De verdachte had geen aanleiding om te veronderstellen dat het Nederlandse zorgstelsel niet in staat was om haar zoon van adequate zorg te voorzien. De Nederlandse rechter heeft namelijk, in het kader van de genoemde uitspraak van 5 oktober 2021, kennis genomen van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Dat advies bevat een verklaring van een arts dat de medische behandeling die nodig is, ook in Nederland kan worden geboden. De verdachte wist dus – al twee maanden voordat zij met [de minderjarige] naar Portugal ging – dat de toestand van de medische zorg in Nederland ook volgens de rechter geen geldige reden was om [de minderjarige] in Portugal te houden.
De rechtbank verwerpt dan ook beide verweren van de raadsvrouw en komt tot de conclusie dat de verdachte strafbaar is, aangezien er verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en de verplichting om zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen met betrekking tot het kind, van de Jeugdbescherming of een soortgelijke verantwoordelijke instantie. De reclassering moet toezicht uitoefenen op de naleving van deze bijzondere voorwaarden. Daarnaast moet, bij elke overtreding van de bijzondere voorwaarden, een vervangende hechtenis worden opgelegd van 14 dagen, met een maximum van 6 maanden. Tevens moeten de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft de raadsvrouw gesteld dat een (lange) onvoorwaardelijk gevangenisstraf onwenselijke gevolgen zal hebben voor [de minderjarige] . Verzocht wordt om te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Indien hiermee de ernst van het tenlastegelegde onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht tevens een onvoorwaardelijke taakstraf aan de verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft tijdens de echtscheidingsprocedure haar uit het huwelijk geboren zoon van destijds bijna 12 maanden oud, meegenomen naar Portugal. Met toestemming van de vader mocht zij met [de minderjarige] tot 21 december 2021 in Portugal verblijven. De verdachte is na 21 december 2021 echter niet met [de minderjarige] teruggekeerd naar Nederland.
De vader heeft nadien verschillende procedures in Nederland en Portugal gevoerd. In totaal hebben rechters in beide landen, in minimaal zeven uitspraken, onder meer op straffe van een dwangsom, bepaald dat [de minderjarige] naar Nederland moest. Deze uitspraken heeft de verdachte keer op keer bewust genegeerd. Haar herhaalde verklaringen dat zij niet van de uitspraken wist zijn totaal ongeloofwaardig. Er moest zelfs een Europees aanhoudingsbevel van de verdachte aan te pas komen. Pas door inschakeling van het televisieprogramma Ontvoerd heeft de vader, in samenwerking met de Portugese autoriteiten, [de minderjarige] op 13 december 2023 kunnen terughalen naar Nederland.
Door [de minderjarige] gedurende een periode van bijna twee jaar ongeoorloofd in Portugal bij zich te houden, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van haar minderjarige zoon aan het wettig over hem gesteld gezag dat de vader over hem had. Ouderlijk gezag is het recht en de plicht van de ouder om zijn of haar kind op te voeden en te verzorgen. Het belang van het kind staat hierbij centraal, en dat behoort door iedereen, ook door de mede-ouder, te worden gerespecteerd. Nog geen drie maanden voordat de verdachte [de minderjarige] onttrok aan de zorg van de vader, heeft de rechtbank ter zake van de omgangsregeling in haar beslissing van 5 oktober 2021 notabene nog benadrukt dat het voor de hechting en het opbouwen van een volwaardige relatie, zeker in de eerste levensjaren van [de minderjarige] , van belang is dat [de minderjarige] regelmaat heeft in het contact met zijn vader.
De verdachte heeft kennelijk haar eigen zin (zich verschuilend achter de gezondheidstoestand van [de minderjarige] ) voorop gesteld en met haar handelen zowel de vader als haar zoon grote schade berokkend. Voor de vader was het in die periode onmogelijk om zijn rol te vervullen. Tijdens het verblijf van [de minderjarige] in Portugal bleef het contact met zijn zoon beperkt tot videobellen. Die contacten verliepen via de verdachte, zodat het onderliggende geschil tussen de ouders ook tijdens die gesprekken altijd in de lucht hing. Die situatie heeft de vader tot de dag van vandaag emotioneel zeer aangegrepen en hem een gevoel van onmacht en veel stress bezorgd, zo is ook op de zitting gebleken.
Naar de rechtbank aanneemt, moet het gedurende twee jaar weghouden van de jonge [de minderjarige] bij zijn vader op deze jonge leeftijd, ook grote gevolgen hebben gehad voor de hechting van [de minderjarige] met zijn vader, in deze voor hem cruciale leeftijdsfase.
De rechtbank neemt de verdachte dit alles zeer kwalijk en zal deze omstandigheden als strafverzwarend meewegen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte van 14 mei 2024 en het Portugese strafblad van de verdachte van 15 februari 2024, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Nu een blanco strafblad het uitgangspunt is, heeft dit geen invloed op de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte d.d. 18 juni 2024, waaruit blijkt dat de reclassering het risico op recidive niet goed heeft kunnen inschatten. De reclassering acht de kans op recidive echter niet ondenkbaar. Hierbij lijkt het gebrekkig vertrouwen dat de verdachte heeft in de gezondheidszorg in Nederland, specifiek in de situatie rondom haar zoon, de belangrijkste factor te zijn. De verdachte blijft zich ernstig zorgen maken over de gezondheidstoestand van [de minderjarige] , en is ervan overtuigd dat in Portugal betere hulp geboden kan worden. Aan de andere kant heeft de verdachte naar eigen zeggen geaccepteerd dat de zorg voor haar zoon in Nederland dient plaats te vinden. Ze is naar eigen zeggen voornemens om in Nederland te blijven wonen en niet terug te keren naar Portugal. Ze wil haar eigen leven in Portugal opgeven om bij haar zoon te kunnen zijn.
Om het risico op recidive zo klein mogelijk te maken, lijkt het nodig om het vertrouwen van de verdachte in de medische behandeling in Nederland te vergroten. Tevens acht de reclassering het wenselijk om de verdachte te begeleiden in dat acceptatieproces. Ze zal een nieuw leven moeten opbouwen in Nederland en haar leven in Portugal grotendeels achter zich moeten laten, wat veel van haar aanpassingsvermogen vergt, te meer omdat ze in Nederland een beperkt vangnet heeft. De reclassering adviseert dan ook om de verdachte een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen, met een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde.
Op de zitting heeft de verdachte nauwelijks blijk gegeven dat zij zich bewust is van de gevolgen van haar handelen. Zij heeft vooral haar eigen emoties benadrukt, waardoor de rechtbank niet de indruk heeft gekregen dat zij de ernst inziet van wat zij [de minderjarige] en de vader heeft aangedaan. De verdachte is nog steeds van mening dat zij in het belang van [de minderjarige] heeft gehandeld. Dit baart de rechtbank zorgen.
Strafoplegging
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf dient te volgen, die boven de eis van de officier van justitie uitstijgt, omdat die eis geen recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van
24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijkpassend.
Om de kans op recidive terug te dringen, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden dat veroordeelde zich meldt bij de reclassering, dat zij zich zal houden aan rechterlijke uitspraken en de afspraken en aanwijzingen van de Jeugdbescherming, en dat de reclassering hierop toezicht zal houden.
Gelet op de lange periode waarin de verdachte [de minderjarige] in Portogal heeft gehouden, acht de rechtbank toezicht gedurende een langere periode op haar plaats is. De rechtbank zal daarom een proeftijd van 3 jaren opleggen.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren. De rechtbank acht dit noodzakelijk, nu er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van [de minderjarige] .
De rechtbank legt deze voorwaarden op op basis van artikel 14c lid 2 onder 14 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal daarbij niet de gevorderde vervangende hechtenis opleggen, nu daar geen wettelijke grondslag voor is.
Tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 41.555,11. Dit bedrag bestaat uit € 26.555,11 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2021, alsmede de proceskosten. Daarnaast is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op haar pleidooi tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade aanzienlijk te matigen en de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade gelet op eerdere gerechtelijk uitspraken slechts kan worden toegewezen tot een hoogte van € 3.500. Ten aanzien van de materiële schade geldt dat het starten van de procedure voor eenhoofdig gezag een eigen keuze van de benadeelde partij was en dus geen rechtstreekse schade betreft. De kosten voor de juridische procedures in Portugal betreffen evenmin rechtstreekse schade aangezien de verdachte en de benadeelde partij in Portugal zijn getrouwd en [de minderjarige] daar is geboren, waardoor de procedures omtrent het huwelijk en [de minderjarige] in Portugal dienen te worden gevoerd. Bovendien is dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd en levert het in de gelegenheid stellen tot nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding op. Ten slotte geldt ten aanzien van de schadepost ‘kosten reis naar Portugal’ dat de Portugese gerechtelijke stukken niet aan haar zijn betekend en zij niet op de hoogte was van de afspraak om [de minderjarige] aan zijn vader te overhandigen. Dit maakt dat de vraag in hoeverre zij aansprakelijk is voor de gemaakte kosten van de reis naar Portugal zich niet eenvoudig laat beantwoorden in het kader van een strafrechtelijke procedure.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de vader wat betreft de vordering ten aanzien van de schadepost ‘juridische kosten procedures in Portugal’ (€ 7.323,07) niet-ontvankelijk verklaren. Voor het toewijzen van een dergelijke vordering is vereist dat het starten van de procedures door de verdachte onrechtmatig was (ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. Het is niet gebleken dat deze procedures volledig zouden zijn gevoerd op basis van feiten en omstandigheden waarvan de verdachte de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen, of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De vader in de gelegenheid stellen om dit nader aan te tonen, zou een onevenredige belasting zijn van het strafgeding.
Wat betreft de schadeposten
- juridische kosten gemachtigde vanaf februari 2023 (€ 9.946,20) en
- kosten gemachtigde werkzaamheden december 2021 tot en met februari 2023 (€ 7.381,00)
het volgende. De rechtbank acht het aannemelijk dat een deel van deze werkzaamheden van de advocaat niet zouden hebben plaatsgevonden als de verdachte met [de minderjarige] naar Nederland zouden zijn teruggekeerd. Op basis van de specificaties lijkt een deel van de kosten echter ook betrekking te hebben op lopende procedures, waarvan hiervoor is geoordeeld dat deze kosten niet zonder meer toewijsbaar zijn. De rechtbank zal de onder deze post toe te wijzen kosten dan ook schatten op 50% van het gevorderde. Dit betekent dat van deze posten € 8.663,60 (€ 4.973,10 + € 3.690,50) wordt toegewezen.
De schadepost ‘trip naar Portugal om [de minderjarige] op te halen’ (€ 1.904,84) is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en toewijsbaar. Niet van belang is of de rechtelijke uitspraak in Portugal aan de verdachte is betekend, omdat vast is komen te staan dat de verdachte zich bijna twee jaar schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Deze onrechtmatige situatie heeft de verachte met de trip naar Portugal willen beëindigen en daarmee is de toewijsbaarheid van dit gedeelte van de vordering gegeven.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade, gelet op toegewezen bedragen in soortgelijke zaken, tot een bedrag van € 5.000,00 voldoende onderbouwd en toewijsbaar is. Deze schadepost is voor het overige onvoldoende onderbouwd.
Conclusie schadeposten
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen, tot een bedrag van € 15.568,44.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om het overige deel van de vordering nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Rente en proceskosten
De gevorderde wettelijke rente is in beginsel verschuldigd vanaf het moment waarop de schade is geleden die het gevolg is van het onrechtmatige handelen van de verdachte. Omdat het handelen gedurende een periode van twee jaar heeft plaatsgevonden, is niet precies vast te stellen wanneer welke schade is geleden. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van de wettelijke rente daarom op een datum die (ongeveer) in het midden van de periode ligt, namelijk 15 december 2022.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.568,44, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36f en 279 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich houdt aan geldende rechterlijke uitspraken en aan de afspraken en aanwijzingen van de Jeugdbescherming, of een soortgelijke verantwoordelijke instantie, met betrekking tot het kind;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 15.568,44, bestaande uit € 10.568,44 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, te betalen aan [aangever] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.568,44, bestaande uit € 10.568,44 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 112 dagen als de verdachte niet voldoet aan haar betalingsverplichtingen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021376586, van de politie Eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 134).