ECLI:NL:RBDHA:2024:104
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 3 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 30 mei 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Tsjechië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling.
Eiser betoogde dat er ernstige tekortkomingen zijn in de Tsjechische asielprocedure, waaronder een laag inwilligingspercentage voor Turkse asielzoekers en een gebrek aan effectieve rechtsmiddelen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Tsjechië zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake is van systeemfouten in de Tsjechische asielprocedure die zijn rechten zouden schenden.
De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de situatie in Tsjechië niet hoeft te onderzoeken op basis van een verschil in beschermingsbeleid, omdat het bestreden besluit voor de uitspraak van het Hof van Justitie is genomen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Tsjechië geen internationale bescherming zou krijgen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.