ECLI:NL:RBDHA:2024:10344
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en de toetsing aan de vrijheid van godsdienst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijzondere bijstand voor inrichtingskosten had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Eiseres had op 27 mei 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 4.000,-, omdat zij na een verhuizing in een leeg huis woonde. De aanvraag werd aanvankelijk niet in behandeling genomen en later afgewezen, omdat verweerder van mening was dat de kosten voor woninginrichting door eiseres zelf moesten worden gedragen. Verweerder stelde dat eiseres een lening bij de gemeentelijke kredietbank (GKB) kon aanvragen, wat als een voorliggende voorziening werd beschouwd.
Eiseres voerde aan dat het afsluiten van een lening in strijd was met haar religieuze overtuigingen, die het verbieden om rente te betalen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand niet inbreuk maakte op de vrijheid van godsdienst van eiseres. De rechtbank stelde vast dat de wettelijke regels neutraal zijn en geen verband houden met persoonlijke of religieuze overtuigingen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in haar recht op vrijheid van godsdienst was beperkt en dat de afwijzing van de bijzondere bijstand in stand bleef.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht had op de aangevraagde bijzondere bijstand en ook geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier mr. F. Leichel, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2024.