ECLI:NL:RBDHA:2024:10339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/3481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Europese gehandicaptenparkeerkaart wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had op 21 december 2021 een aanvraag ingediend voor de verlenging van zijn gehandicaptenparkeerkaart, maar deze werd afgewezen op basis van een sociaal medisch advies (SMA) van de GGD Haaglanden. De GGD-arts concludeerde dat eiser in staat was om meer dan 100 meter te lopen en dat er geen medische noodzaak bestond voor de kaart. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn klachten hem belemmerden om zelfstandig een afstand van 100 meter te overbruggen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen aanknopingspunten waren om aan de juistheid van het SMA te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de GGD-arts zorgvuldig te werk was gegaan en dat de medische beoordeling voldoende was onderbouwd. Eiser had geen tegenadvies van een onafhankelijke deskundige overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder het advies van de GGD-arts aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen en dat eiser niet in aanmerking kwam voor de gehandicaptenparkeerkaart. De uitspraak bevestigde de afwijzing van de aanvraag en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Y. Boduc),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een Europese gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurders afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. Eiser en zijn gemachtigde zijn op zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft op 21 december 2021 een aanvraag ingediend voor de verlenging van zijn Europese gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurders. Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvraag de GGD Haaglanden om een herkeuring gevraagd. Eiser is op 11 januari 2022 medisch gekeurd. De betreffende GGD-arts, [naam 2] , heeft op
28 april 2022 een sociaal medisch advies (hierna: SMA) opgesteld waarin is geconcludeerd dat eiser in staat wordt geacht meer dan 100 meter te lopen en dat er geen medische noodzaak bestaat voor een gehandicaptenparkeerkaart.
1.2.
In navolging van het medisch advies heeft verweerder bij brief van 24 mei 2022 aan eiser het voornemen om de aanvraag af te wijzen kenbaar gemaakt. Eiser heeft op
7 juni 2022 een zienswijze ingediend en aanvullende medische stukken aangeleverd. De GGD-arts heeft hierin geen aanleiding gezien om de conclusie van het SMA te herzien.
1.3.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de problematiek van eiser volgens de GGD-arts goed behandelbaar is. Met de klachten en problematiek bij elkaar beschouwd, ziet verweerder geen reden om de aangevraagde voorziening toe te wijzen. De GGD-arts heeft geen loopbeperking van langdurige aard vastgesteld en uit zijn medische beoordeling volgt dat eiser zich – met de gebruikelijke hulpmiddelen – in redelijkheid over een langere afstand dan 100 meter zelfstandig en onafgebroken te voet kan voortbewegen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 3 april 2023, het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart. Hij heeft het oordeel van de GGD-arts dat zijn problematiek goed behandelbaar zou zijn betwist. Volgens eiser is hij door zijn klachten niet in staat om zelfstandig en onafgebroken een afstand van 100 meter te overbruggen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij medische informatie aangeleverd. Verder heeft eiser aangevoerd dat het SMA onzorgvuldig is opgesteld omdat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en de keuringsarts zijn conclusies enkel heeft gebaseerd op een kort gesprek tijdens het spreekuur.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.2.
Artikel 1, eerste lid, onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) bepaalt dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolg van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard hebben, waardoor zij – met de gebruikelijke hulpmiddelen- in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, voor een gehandicaptenkaart in aanmerking kunnen komen.
4.3.
In artikel 2, eerste lid, van de regeling is bepaald dat een gehandicaptenparkeerkaart niet wordt afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden met betrekking tot de handicap van de aanvrager. Artikel 3, eerste lid, van de regeling bepaalt dat het geneeskundig onderzoek, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag bedoeld in artikel 49 van het BABW, wordt verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser knieklachten ervaart. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze klachten een langdurige loopbeperking veroorzaken als gevolg waarvan eiser niet in staat is om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
4.5.
Ingevolge artikel 3:9, van de Algemene wet bestuursrecht, dient het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een medisch advies aan te merken als een deskundigenadvies indien is vastgesteld dat het onpartijdig, objectief en inzichtelijk is en zorgvuldig tot stand is gekomen. In dat geval mag verweerder bij de besluitvorming in beginsel van de juistheid van een advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. [1]
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het SMA waarop het besluit van verweerder berust, qua inhoud gebreken vertoont die aanleiding geven tot twijfel omtrent de juistheid van de conclusies. Tijdens het intakegesprek met de GGD-arts is een lichamelijk onderzoek gedaan, is het loop- en verdere bewegingspatroon van eiser onderzocht en is de overgelegde inhoud en het dossier bestudeerd. Ook is er telefonisch contact geweest met de behandeld fysiotherapeut, de polikliniek voor orthopedie en een polikliniek voor reumatologie. De stelling van eiser dat hij niet lichamelijk zou zijn onderzocht tijdens het intakegesprek is niet aannemelijk gemaakt, nu dit niet blijkt uit het SMA en de aanvullende reactie van de GGD-arts. Met hetgeen eiser verder heeft gesteld is niet aangetoond dat het onderzoek gebrekkig is geweest.
4.7.
De door eiser in bezwaar ingebrachte aanvullende medische stukken, zoals de brieven van zijn neuroloog, reumatoloog en orthopedisch chirurg, zijn tevens voorgelegd aan de betreffende GGD-arts maar hebben geen aanleiding gevormd om het oordeel uit het SMA van 28 april 2022 te doen wijzigen. De GGD-arts is bij het standpunt gebleven dat er bij eiser al langere tijd sprake is van knieklachten, zoals meniscusproblematiek, maar dat dit geen reden vormt om aan te nemen dat zijn loopmogelijkheden wezenlijk verminderd zijn. Volgens eiser zou zijn rechterknie blokkeren maar uit het MRI-onderzoek blijkt geen gedislokeerde meniscus. Ook de röntgenfoto laat geen noemenswaardige degeneratieve afwijkingen zien en er blijkt ook niet uit dat er sprake is van artrose. Dit heeft tot het uiteindelijke oordeel geleid dat er, wat betreft de huidige gezondheidssituatie van eiser, geen aanleiding bestaat om het loopvermogen van eiser als zijnde in wezenlijke mate verminderd te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de GGD-arts op deze wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat eiser geen langdurige loopbeperking heeft als gevolg waarvan hij niet in staat zou zijn om zelfstandig 100 meter af te leggen.
4.8.
Eiser betwist de inhoud van het SMA maar heeft geen tegenadvies van een onafhankelijke medisch deskundige overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van een langdurige loopbeperking als gevolg waarvan eiser niet in staat zou zijn om - met de gebruikelijke hulpmiddelen - in redelijkheid zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
4.9.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij het toekennen van gehandicaptenparkeerkaart aan eiser op 9 februari 2020 bewust is gekozen voor een periode van twee jaar, met oog op mogelijke behandelopties en medische resultaten die afgewacht moesten worden. Bij de nieuwe aanvraag van 21 december 2021 heeft een volledige herkeuring plaatsgevonden en is opnieuw naar de medische problematiek gekeken, op grond waarvan verweerder tot het oordeel is gekomen dat eiser op het moment van deze aanvraag niet aan de vereiste voor de gehandicaptenparkeerkaart voldeed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom de verlenging, na een eerdere toekenning, is afgewezen.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het advies van de GGD-arts aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen en zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aanmerking komt voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart.

Conclusies en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 september 2015; ECLI:NL:CRVB:2015:3266.