ECLI:NL:RBDHA:2024:10327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
09/263638-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opruiing en overtreding van de Wet openbare manifestaties in verband met demonstratie tegen coronamaatregelen

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een demonstratie tegen de coronamaatregelen op 10 oktober 2020. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor opruiing en het niet opvolgen van een opdracht van de burgemeester om de demonstratie te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op sociale media had opgeroepen om naar de demonstratie te komen, maar dat zijn uitlatingen niet als opruiend konden worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de inhoud en context van de uitlatingen niet bewezen dat de verdachte had aangezet tot geweld tegen het openbaar gezag. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte niet voldoende gelegenheid had gehad om aan de opdracht van de burgemeester om de betoging te beëindigen te voldoen. Gezien deze overwegingen sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/263638-20
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 maart 2021, 23 december 2021, 30 maart 2022, 13 juni 2022, 20 maart 2024 en 20 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. Huisman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.P.K. Ruperti naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 maart 2022 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland
in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding
tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft
opgeruid,
door het plaatsen en/of verspreiden van een of meer berichten en/of afbeeldingen
op social media te weten via Facebook met de tekst(en):
“Ja maar dan moeten we misschien agenten onder burgerarrest gaan stellen, want dit
ehhh want ze gijzelen nu hè” of woorden van gelijke aard en/of strekking.
2
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te ’s-Gravenhage niet heeft voldaan aan de
door de burgemeester gegeven opdracht de betoging terstond te beëindigen en
uiteen te gaan, door nadat krachtens artikel 7 sub a Wet openbare manifestaties
en/of artikel 7 sub b Wet openbare manifestaties en/of artikel 7 sub c Wet
openbare manifestaties door de burgemeester de opdracht was gegeven om de
demonstratie te beëindigen en uiteen te gaan, zich niet te verwijderen van die
betoging en/of de locatie waarop deze werd gehouden.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie als volgt. Om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie moet er sprake zijn van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet‑ontvankelijkverklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij geldt als criterium dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden zoals door de verdediging naar voren gebracht niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan dienst recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
De verdachte heeft zijn visie gedeeld, maar de rechtbank ziet daarin geen omstandigheden besloten liggen die, volgens het hierboven beschreven zeer beperkte criterium, maken dat met (voortzetting van) de vervolging evident en op voorhand geen enkel door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Veel van wat de verdachte heeft aangevoerd heeft bovendien geen onmiddellijk verband met de onderhavige strafzaak. Het feit dat de officier van justitie heeft beslist om alleen de voormannen van de demonstratie te vervolgen, staat gelet op de discretionaire bevoegdheid van het openbaar ministerie niet aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg. Hetzelfde geldt voor het feit dat tegen de verdachte bij verschillende rechtbanken meerdere zaken aanhangig zijn gemaakt.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en heeft gevorderd dat de verdachte voor feit 1 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, en voor feit 2 tot een geldboete van
€ 250,00 voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit.
4.3.
Vrijspraak
4.3.1.
Ten aanzien van feit 1
Beoordeling
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Tot dit oordeel komt de rechtbank op grond van het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van opruiing ex artikel 131 Sr aan de volgende vereisten moet zijn voldaan. Door de verdachte moet zijn aangezet tot iets ongeoorloofds, te weten een naar Nederlands recht strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, komt betekenis toe aan de inhoud en de strekking van de gedane uitlatingen, in hun onderlinge samenhang bezien, en de context waarin deze uitlatingen aan het publiek zijn geopenbaard. Om tot een bewezenverklaring van opruiing te komen, is niet vereist dat de opruiing enig gevolg heeft gehad. Ook is niet vereist dat vast komt te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is te achten dat het strafbare feit, waartoe is opgeruid, zal plaatsvinden. Ook beïnvloeding op indirecte wijze kan opruiend zijn, namelijk als met bepaalde uitingen wordt beoogd de geesten rijp te maken voor strafbaar handelen. De bedoeling moet zijn op het gemoed te werken van diegene die er vatbaar voor is.
In het delict opruiing ligt het opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - van de opruier op het aanzetten tot strafbare feiten en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag besloten. Degene die opruit hoeft niet te weten dat het strafbaar is waartoe hij aanzet. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar en mondeling, bij geschrift of bij afbeelding is gedaan. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte op 10 oktober 2020 omstreeks 20:53 uur aanvangt met een live stream video op zijn persoonlijke Facebook-account, waarbij hij met name zichzelf filmt. De verdachte bevindt zich dan op de Lange Poten te Den Haag. De verdachte zegt onder andere het volgende: “Ja maar dan gaan we, dan moeten we misschien agenten onder burgerarrest gaan stellen. Want dit ehhh want ze gijzelen nu hè.” Enige tijd later zegt de verdachte: “We zijn ingesloten. Er is geen keus gegeven om weg te gaan. (…) Niet verzetten rustig blijven. (…) Nee ik verzet me niet. Ik verzet me niet.” De verdachte wordt vervolgens aangehouden. In de middag van 10 oktober 2020 had de verdachte ook een filmpje op zijn Facebook-account geplaatst. In dit filmpje roept hij op om op 10 oktober 2020 om 19:00 naar Den Haag te komen. Daarbij roept hij tevens op om geen geweld te gebruiken.
Gelet op de inhoud en strekking van de uitlating in samenhang met de context waarin de uitlating is gedaan is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft aangezet tot het plegen van geweld tegen het openbaar gezag en/of het plegen van enig strafbaar feit. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de verdachte zich in zijn video richt tot personen die niet ter plaatse aanwezig zijn. Hij doet als het ware verslag op afstand. Tegen de personen die wél aanwezig zijn en zich in zijn nabijheid bevinden, zegt de verdachte dat zij zich niet moeten verzetten. Ook kent de rechtbank gewicht toe aan het feit dat de verdachte bij zijn oproep om naar Den Haag te komen heeft gezegd dat degenen die komen niet in verzet moeten gaan. In de gegeven context is de rechtbank van oordeel dat de bewoordingen van de verdachte niet als opruiend kunnen worden gekwalificeerd. De opmerking “(…) dan moeten we misschien agenten onder burgerarrest gaan stellen” is gekoppeld aan de vaststelling door de verdachte dat de politie hemzelf en een aantal mede-aanwezigen verhinderde zich te verwijderen. Wat er verder van deze insluiting ook zij, de opmerking is ook om die reden kennelijk niet gericht tot diegenen die niet aanwezig waren en de video bekeken. Onder deze omstandigheden en binnen deze context valt uit de opmerking geen oproep - direct of indirect - tot geweld af te leiden. De rechtbank zal de verdachte gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien, dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Voorwaardelijk verzoek horen getuige [getuige]
De verdediging heeft verzocht om de getuige [getuige] te horen indien de rechtbank de zogeheten ‘’comments‘’ onder de video van de verdachte voor het bewijs gebruikt. Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit behoeft dit voorwaardelijke verzoek geen bespreking. De voorwaarde is immers niet vervuld.
4.3.2.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is voorts met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte wordt verdacht van het handelen in strijd met een opdracht als bedoeld in artikel 7 van de Wet openbare manifestaties (hierna ook: Wom). De kern van het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt is dat hij niet heeft voldaan aan de door de burgmeester gegeven opdracht om de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan. De eerste vraag die de rechtbank dan ook dient te beantwoorden is of de verdachte inderdaad geen gevolg heeft gegeven aan deze opdracht.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat op 10 oktober 2020 door verschillende personen via sociale media werd opgeroepen om op 10 oktober 2020 om 19:00 uur naar Den Haag te komen. De verdachte was één deze personen. Ten gevolge van deze oproepen verschenen op 10 oktober 2020 vanaf 19:00 uur op het Plein circa honderd personen die, op basis van uiterlijke kenmerken (demonstratieborden/ bedrukte T-shirts), gelieerd konden worden aan een gezamenlijke onaangekondigde demonstratie tegen de aanstaande en op dat moment geldende corona-maatregelen. Na vooraf gepleegd telefonisch overleg via de Eenheidsleiding Politie Eenheid Den Haag met de burgemeester, is door de burgemeester opdracht gegeven tot beëindiging en uiteengaan ingevolge artikel 7 Wom.
Verbalisant [verbalisant 2] sprak omstreeks 19:10 uur met de verdachte en deelde hem mee dat de demonstratie niet was toegestaan en dat hij zich diende te verwijderen. Om 19:20 uur heeft verbalisant [verbalisant 1] vervolgens met behulp van de megafoon van het commandovoertuig de demonstranten gezegd dat er geen toestemming was van de burgemeester om te demonstreren en hen tevens gevorderd de locatie het Plein te Den Haag te verlaten. Blijkens het proces-verbaal gaf de groep demonstranten gehoor aan deze vordering; de groep verliet in verschillende richtingen het Plein. Omstreeks 19:50 uur kwamen diverse kleine groepjes demonstranten weer bij elkaar en liepen weer richting het Plein. Dit was nadat via een livestream was verspreid dat er toestemming was gegeven voor een demonstratie op het Plein. Verbalisant [verbalisant 1] heeft vervolgens met behulp van de megafoon van het commandovoertuig de demonstranten opnieuw gezegd dat er geen toestemming was gegeven om een demonstratie te houden. De Operationeel Commandant heeft dit omstreeks 20:03 voorgelegd aan de verdachte en [naam] . [naam] heeft vervolgens de demonstranten middels zijn megafoon toegesproken en gezegd dat er geen toestemming was voor een demonstratie. In het proces-verbaal is beschreven dat de groep demonstranten vervolgens weer uiteen ging en zich verspreidde over het centrum van Den Haag.
Op basis van het voorgaande constateert de rechtbank dat twee keer gehoor is gegeven aan de gegeven opdrachten.
Om 20:46 uur bevond een groep demonstranten zich vervolgens op de Hofweg ter hoogte van Dudok. De verdachte maakte onderdeel uit van deze groep. Verbalisant [verbalisant 1] heeft hier met behulp van de megafoon van het commandovoertuig de demonstranten toegesproken dat voor heel de stad Den Haag geen toestemming was gegeven voor een demonstratie en dat de groep zich uit de stad diende te verwijderen. Een gedeelte van de groep, zestig tot zeventig personen, liep vervolgens vanaf de Hofweg de Lange Poten op. Verbalisant [verbalisant 1] heeft toen de opdracht gegeven om de groep demonstranten in te sluiten en de voormannen aan te houden. De verdachte is omstreeks 20:53 uur begonnen met de eerdergenoemde live stream. Hij bevindt zich op dat moment op de Lange Poten te Den Haag. De verdachte zegt in deze Facebook Live dat ze zijn ingesloten door de politie. De verdachte is vervolgens omstreeks 21:05 uur aangehouden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte na de opdracht om de stad Den Haag te verlaten, daadwerkelijk in beweging is gekomen. Het enkele feit dat de verdachte daarbij de richting van de Lange Poten op is gegaan maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de opdracht. Voor de conclusie dat van dat geen gehoor geven door de verdachte daadwerkelijk en buiten twijfel sprake is geweest is de tijdspanne tussen de opdracht om de stad te verlaten en de insluiting van een groep demonstranten en daaropvolgende aanhouding van de verdachte eenvoudigweg te kort geweest. Gelet op die korte tijdspanne kan niet uitgesloten worden dat de verdachte onvoldoende gelegenheid heeft gehad om te voldoen aan de omstreeks 20:46 uur gegeven opdracht van de burgemeester om de stad te verlaten. Wat betreft de derde opdracht is het geen gehoor geven dus evenmin komen vast te staan.
De rechtbank zal de verdachte dan ook eveneens vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Muijsert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2024.