ECLI:NL:RBDHA:2024:10325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
22/4975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestreden besluit inzake maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een inwoner van [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van verweerder, waarbij haar een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden was toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit 1, dat gedeeltelijk gegrond was verklaard, niet-ontvankelijk is verklaard omdat verweerder in een nieuw besluit (bestreden besluit 2) volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres. Dit nieuwe besluit voorziet in 300 minuten hulp bij het huishouden per week, plus 60 minuten extra voor het wegwerken van achterstanden, voor de periode van 1 mei 2024 tot en met 31 maart 2026.

De rechtbank heeft in haar uitspraak benadrukt dat de eerdere beslissing van verweerder onvoldoende gemotiveerd was en dat de onderbouwing voor de verlaging van de indicatie niet toereikend was. Eiseres heeft geen schade geleden door het eerste bestreden besluit en heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiseres dient te vergoeden, waarbij de proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 2.187,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4975

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.H. Remmelink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: H. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2022 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) een maatwerkvoorziening toegekend voor de periode van 1 november 2021 tot 31 januari 2022 en van 1 februari 2022 tot 31 maart 2023 voor 300 minuten per week hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb.
Bij besluit van 19 mei 2022 (primair besluit II) heeft verweerder eiseres op grond van de Wmo een maatwerkvoorziening toegekend voor de periode 1 april 2022 tot 31 maart 2023 voor 300 minuten per week hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb.
In het besluit van 7 juli 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I gedeeltelijk gegrond verklaard en tegen primair besluit II gegrond.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is – met kennisgeving – niet verschenen.
In de uitspraak van 22 maart 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 10 april 2024 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en het bestreden besluit 1 ingetrokken in zoverre dat voor de periode van 1 mei 2024 tot en met 31 maart 2026 300 minuten per week hulp bij het huishouden wordt verstrekt alsmede 60 minuten extra per week voor het wegewerken van achterstanden.
Eiseres heeft schriftelijk gereageerd dat zij het eens is met het bestreden besluit 2.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in
de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder
onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de huishoudelijke hulp die eiseres sinds 2015 ontvangt ter hoogte van 300 minuten per week, gelet op de duur van deze indicatie, niet als structureel kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende gemotiveerd is op grond waarvan de indicatie bij het bestreden besluit 1 van 300 minuten per week naar 240 minuten per week verlaagd kon worden, terwijl daarbij bovendien de gesteldheid van 4iseres nog verder is verslechterd. Nu de onderbouwing voor het standpunt van verweerder niet toereikend is, bevat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek. Verweerder is in gelegenheid gesteld om deze geconstateerde gebreken te herstellen, hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk
3. Verweerder heeft in bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 (deels) ingetrokken.
Eiseres heeft niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het bestreden besluit 1. Verweerder heeft in bestreden besluit 2 aan eiseres alsnog een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Gelet hierop heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk.
Geen beroep van rechtswege tegen bestreden besluit 2
4. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
heeft het beroep mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5. Het bestreden besluit 2 vervangt het bestreden besluit 1 en is daarmee een besluit als
als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit 2 geheel tegemoet is gekomen aan het tegen het bestreden besluit 1 gerichte beroep van eiseres. Verweerder heeft immers besloten dat eiseres vanaf 1 mei 2024 tot met 31 maart 2026 wekelijks 300 minuten huishoudelijke ondersteuning in de vorm een pgb wordt verstrekt, alsmede wekelijks 60 minuten extra voor het wegwerken van achterstanden. Daarmee heeft verweerder aan de door eiseres geuite bezwaren tegen het bestreden besluit 1 gehoor gegeven. Gelet op hetgeen bepaald in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft eiseres daarom geen belang bij het beroep tegen het bestreden besluit 2 en is daartegen geen beroep van rechtswege ontstaan. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is niet-ontvankelijk.
Vergoeding griffierecht en proceskostenveroordeling
6. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verweerder een nieuwe beslissing op
bezwaar heeft genomen waarin geheel is tegemoetgekomen aan het tegen het bestreden besluit 1 gerichte beroep van eiseres, aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Ook ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de gemaakte proceskosten van eiseres.
7. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als
volgt berekend. De proceskostenvergoeding bedraag € 2.187,5 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus) met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 en 2 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.