ECLI:NL:RBDHA:2024:10322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
22/4975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de indicatie voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 maart 2024, wordt de zaak behandeld van eiseres, die een beroep heeft ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres ontving sinds 2015 300 minuten per week aan huishoudelijke hulp, maar in het bestreden besluit is deze indicatie per 1 april 2023 verlaagd naar 240 minuten per week. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze verlaging gerechtvaardigd is, gezien de verslechterde situatie van eiseres door haar voortschrijdende leeftijd en gezondheidsklachten, waaronder longcovid. De rechtbank stelt vast dat de huidige indicatie niet toereikend is voor een schoon en leefbaar huis, vooral gezien de achterstanden die zijn ontstaan in het huishouden van eiseres. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen, hetzij door aanvullende motivering, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar. De termijn voor herstel is vastgesteld op zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4975

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.H. Remmelink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: H. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2022 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) een maatwerkvoorziening toegekend voor de periode van 1 november 2021 tot 31 januari 2022 en van 1 februari 2022 tot 31 maart 2023 voor 300 minuten per week met als aanbieder Uw Assistent in de vorm van een pgb.
Bij besluit van 19 mei 2022 (primair besluit II) heeft verweerder eiseres op grond van de Wmo een maatwerkvoorziening toegekend voor de periode 1 april 2022 tot 31 maart 2023 voor 300 minuten per week hulp bij het huishouden geleverd door Homeworks in de vorm van een pgb.
In het besluit van 7 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I gedeeltelijk gegrond verklaard en tegen primair besluit II gegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 9 februari 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Van de zijde van verweerder is – met kennisgeving – niemand verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres, geboren in 1965, is bekend met verschillende lichamelijke klachten en ondervindt hierdoor beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken.
1.2.
Eiseres heeft zich op 27 juni 2018 gemeld bij de gemeente. Bij besluit van 3 juli 2018 heeft verweerder een indicatie verstrekt voor hulp bij het huishouden voor de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2021 voor 300 minuten in de week. Bij besluit van 8 april 2019 is er een nieuwe indicatie verstrekt voor hulp bij het huishouden voor de periode 1 april 2019 tot en met 31 maart 2022 voor 300 minuten per week.
1.3.
Op 25 januari 2022 heeft eiseres een Wmo-melding gedaan voor herindicatie en uitbreiding van de bestaande indicatie. Eiseres heeft verzocht om een verlenging en ophoging van 300 minuten naar 420 minuten per week. In het kader daarvan heeft op 7 februari 2022 een telefonisch gesprek plaatsgevonden waaruit is gebleken dat eiseres tevens een wijziging van zorgaanbieder heeft willen doorgeven.
1.4.
Bij besluit van 8 maart 2022 (primair besluit I) is met terugwerkende kracht huishoudelijke ondersteuning toegekend vanaf 1 november 2021, te weten het moment waarop Uw Assistent is begonnen met het leveren van hulp, tot met 31 januari 2022 en van 1 februari 2022 tot met 31 maart 2023 voor 300 minuten.
1.5.
Op 29 maart 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend om opnieuw van zorgaanbieder te veranderen
.Bij besluit van 19 mei 2022 (primair besluit II) heeft verweerder deze wijziging goedgekeurd en een nieuwe beschikking afgegeven waarin Homeworks als zorgverlener staat vermeld voor de periode 1 april 2022 tot 31 maart 2023. In deze brief is ook vermeld dat eiseres zelf lichte huishoudelijke taken kan uitvoeren, te weten afwassen en opruimen, en dat de huishoudelijke ondersteuning lichte huishoudelijke taken overneemt, te weten afwassen, opruimen, stof afnemen en bed(den) opmaken.
1.6.
Eisers heeft op 15 april 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen primair besluit I. Zij is het niet eens met de ingangsdatum, de omvang en het uurtarief van de indicatie. Op 8 juni heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens de bezwaarprocedure is gebleken dat het bezwaar mede gericht is tegen het besluit van 19 mei 2022 (primair besluit II), voor zover daarin is vermeld dat dat de indicatie tot 1 april 2022 loopt en dat eiseres in staat wordt geacht zelf lichte huishoudelijke taken uit te kunnen voeren.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiseres ambtelijk advies ingewonnen en dit advies opgevolgd. In het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten van 8 maart 2022 en 19 mei 2022 herroepen. Het bezwaar van eiseres is gegrond verklaard in zoverre dat vanaf 1 november 2021 alsnog een indicatie is afgegeven voor hulp in het huishouden in de vorm van een pgb, toe te kennen voor 85% van het tarief waarvoor de gemeente huishoudelijke ondersteuning heeft gecontracteerd, voor zowel de overname van lichte als zware huishoudelijke taken, alsmede voor de overname van textielverzorging en het wegwerken van achterstanden bij het huishouden
.De maatwerkvoorziening is voor de periode 1 november 2021 tot en met 31 maart 2023 vastgesteld op 300 minuten per week en ter overname van zware huishoudelijke taken, lichte huishoudelijke taken, textiel verzorging en het wegwerken van achterstanden. Daarnaast is aan eiseres voor de periode van 1 april 2023 tot 31 maart 2026 een indicatie afgegeven voor 240 minuten per week aan huishoudelijke hulp. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de extra 60 minuten per week voor het wegwerken van achterstanden vanaf 1 april 2023 niet meer nodig is.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de toegekende indicatie voor hulp bij huishouding ontoereikend is. Gelet op haar situatie heeft zij gesteld minimaal 300 minuten per week aan huishoudelijke hulp nodig te hebben, met daarbij 60 minuten extra voor het wegwerken van achterstanden. Zij vindt het daarom onbegrijpelijk dat haar indicatie is naar beneden is bijgesteld aangezien het juist in de lijn der verwachting ligt dat zij meer aanspraak op huishoudelijke zal moeten doen, gelet op haar voortschrijdende leeftijd en omdat zij te kampen heeft gekregen met longcovid. Dat de huidige indicatie, 240 minuten per week plus tijdelijk 60 minuten extra voor het wegweken van de ontstane achterstanden, ontoereikend is blijkt uit de achterstanden die zijn ontstaan in haar huishouden, zoals de grote hoeveelheid dozen die nog uitgepakt of weggebracht moeten worden die het maken dat kamer(s) niet bruikbaar zijn.
4. Ter zitting heeft eiseres verduidelijkt en toegelicht dat zij vanaf 2015 tot aan het bestreden besluit structureel 300 minuten per week aan huishoudelijke hulp ontving. Ook is gebleken dat verweerder sinds 1 april 2023 opnieuw 60 minuten extra per week heeft toegekend ter wegewerking van achterstanden. Dit maakt dat eiseres thans 300 minuten per week aan huishoudelijke hulp krijgt. Met haar beroep wenst eiseres te bereiken dat zij op structurele basis 300 minuten per week aan huishoudelijke hulp geïndiceerd krijgt, los van de 60 minuten per week die tijdelijk nodig zijn voor de wegwerking van de achterstanden. Met de huidige indicatie komt eiseres namelijk niet aan het daadwerkelijk wegwerken van de achterstanden toe, aangezien de volledige 300 minuten opgaan aan de gebruikelijke werkzaamheden om het huis schoon en leefbaar te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarom nog belang bij deze procedure.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
5.1.
Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. [1] Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
6. het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
6.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ondersteuningsbehoefte op correcte wijze is vastgesteld volgens het Zoetermeerse normenkader (bijlage 6 van de Beleidsregels Wmo 2015). Volgens vaste rechtspraak kan het normenkader ter bepaling van de omvang van een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp op zichzelf niet het eindpunt zijn. Bij de vaststelling van de omvang moet worden bezien of toepassing van het normenkader er toe leidt dat een passende bijdrage wordt geleverd als bedoeld in de Wmo 2015. [2]
6.2.
Op grond van dit kader heeft verweerder besloten dat bij eiseres een basisnorm van 125 minuten wordt gehanteerd voor het overnemen van lichte en zware huishoudelijke taken. Daarnaast zijn er voor eiseres minuten geïndiceerd in verband met schoonmaaktaken die nodig zijn als gevolg van COPD/huisstofmijtallergie (30 minuten per week), overname van de was (35 minuten per week), overname van strijkwerk (20 minuten per week), hulp bij regie in verband met concentratie-/geheugenproblematiek (30 minuten in de week). Ook heeft verweerder tijdelijk extra inzet van 60 minuten per week voor het wegwerken van achterstanden in het huishouden toegekend. Deze 60 minuten extra hebben een tijdelijk karakter, omdat het bedoeld is om achterstanden weg te werken. Deze extra minuten waren in eerste instantie toegekend voor een periode van 9 maanden, maar, zoals eiseres ter zitting heeft gesteld, is de toekenning hiervan meerdere keren verlengd.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt waarom de indicatie van eiseres per 1 april 2023 kon worden verlaagd van 300 minuten per week naar 240 minuten per week. De rechtbank ziet niet in de motivering terug hoe de indicatie van 240 minuten huishoudelijke hulp per week per 1 april 2023 toereikend is voor een schoon en leefbaar huis, terwijl eiseres gedurende een lange periode voorafgaand hieraan – sinds 2015 – altijd 300 minuten per week ontving. Gelet op de lange duur van deze 300 minuten per week, zou naar het oordeel van de rechtbank gesproken kunnen worden van een structureel karakter. Het volstaat daarom niet om in geval van eiseres, gelet op de bijzondere omstandigheden, enkel te verwijzen naar de standaardbeleidsregels zoals het Zoetermeerse Normenkader dat door verweerder wordt gehanteerd. Des te meer omdat de situatie van eiseres sinds 2015 verder is verslechterd, als gevolg van haar voortschrijdende leeftijd, gezondheids-, en coronaklachten. Vast staat immers dat eiseres reeds wekelijks 300 minuten huishoudelijke hulp kreeg toen zij zelf nog lichte huishoudelijke taken kon verrichten, terwijl zij hiertoe inmiddels niet meer in staat is en alle huishoudelijke taken van haar zijn overgenomen. Tegelijkertijd heeft verweerder erkend dat er achterstanden zijn ontstaan aangezien verweerder extra tijd heeft geïndiceerd ter wegwerking daarvan. Ter zitting is gebleken dat deze extra tijd inmiddels ook vanaf 1 april 2023 weer is toegekend. Uit het ontstaan en voortduren van deze achterstanden blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de huidige indicatie ontoereikend moet worden geacht. De rechtbank komt het, gelet op de situatie bij eiseres, dan ook niet onlogisch voor dat eiseres 300 minuten aan huishoudelijke hulp op structurele basis nodig heeft. Daarbovenop zal dan, tot de achterstanden zijn weggewerkt, 60 minuten extra per week nodig zijn.
6.4.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat het door verweerder verrichte onderzoek niet toereikend is en daarom niet voldoet aan de onder 4.3. genoemde eisen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de huishoudelijke hulp die eiseres sinds 2015 ontvangt, ter hoogte van 300 minuten per week, gelet op de duur van deze indicatie, niet als structureel kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende gemotiveerd is op grond waarvan de indicatie bij het bestreden besluit van 300 minuten per week naar 240 minuten per week verlaagd kon worden, terwijl daarbij bovendien de gesteldheid van eiseres nog verder is verslechterd.
6.5.
Nu de onderbouwing voor het standpunt van verweerder niet toereikend is, bevat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek.
7.
Conclusie en gevolgen
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in staat te stellen om het geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent dat zij over de vergoeding van proceskosten en het griffierecht nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
-draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
-stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 december 2023, ECLI:NL:CRVB: 2023:2470.