ECLI:NL:RBDHA:2024:10320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
NL 20 12307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had in een eerdere uitspraak van 9 oktober 2020 het beroep van de opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag kennelijk gegrond verklaard. Opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. In het besluit van 16 mei 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie de asielaanvraag van de opposant ingewilligd. De rechtbank heeft besloten om buiten zitting uitspraak te doen op het verzet en, voor zover nodig, tevens op het beroep, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben gereageerd.

De rechtbank heeft beoordeeld of het terecht was dat zij buiten zitting uitspraak deed. Opposant betwistte niet dat zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk gegrond was, maar voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de minister sinds 16 maart 2020 door de coronapandemie niet in staat was om te beslissen. De rechtbank oordeelde dat dit terecht was aangevoerd, aangezien uit eerdere rechtspraak blijkt dat er slechts in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van overmacht. Het verzet werd gegrond verklaard.

Daarnaast voerde de opposant aan dat de hoogte van de rechterlijke dwangsommen te laag was vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat zij hier geen oordeel over kon geven. Omdat het verzet slaagde, moest er opnieuw worden geoordeeld over het beroep. De rechtbank stelde vast dat de asielaanvraag inmiddels was ingewilligd, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van € 656,25 aan proceskosten aan de opposant, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12307 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Agayev),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

opposant, tevens eiser
(gemachtigde: mr. A.A. Agayev),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen haar rechtsvoorgangers, verweerder.

Inleiding

In de uitspraak van 9 oktober 2020 (zaaknummer NL20.12307, niet gepubliceerd) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag kennelijk gegrond verklaard.
Opposant heeft verzet gedaan tegen deze uitspraak.
In het besluit van 16 mei 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van opposant ingewilligd.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om buiten zitting uitspraak te doen op het verzet en voor zover nodig tevens op het beroep. Partijen hebben hierop niet binnen de gestelde termijn gereageerd. De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:55, vierde en tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. In verzet wordt beoordeeld of de rechtbank terecht buiten zitting uitspraak heeft gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Dit is mogelijk als de uitkomst buiten redelijke twijfel staat.
2. Opposant betwist niet dat zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk gegrond was. Wel voert hij aan dat de rechtbank er daarbij ten onrechte van uit is gegaan dat verweerder sinds 16 maart 2020 vanwege overmacht door de coronapandemie niet in staat was om te beslissen. Dit is terecht aangevoerd. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949, volgt namelijk dat slechts in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van overmacht. Het verzet is in zoverre gegrond.
3. Verder voert opposant aan dat de rechtbank de hoogte van de rechterlijke dwangsommen te laag heeft vastgesteld. De bestuursrechter is echter niet bevoegd om hier een oordeel over te geven. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152.
4. Omdat het verzet slaagt, moet er opnieuw worden geoordeeld over het beroep. De rechtbank stelt in dat kader vast dat de asielaanvraag van opposant inmiddels is ingewilligd. Opposant kan dan ook niet meer in een gunstigere positie geraken met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. In de gegrondverklaring van het verzet en in de overschrijding van de beslistermijn ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door opposant gemaakte proceskosten in verzet en in beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 656,25 bestaande uit een half punt voor het indienen van het verzetschrift en een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het geschil enkel betrekking heeft op niet tijdig beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het verzet gegrond;
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 656,25 (zeshonderdzesenvijftig euro en vijfentwintig cent) aan proceskosten aan opposant.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juli 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open. Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.