ECLI:NL:RBDHA:2024:10282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
NL24.8604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming voor derdelander zonder gezinsbanden met Oekraïense burger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Marokkaanse man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Eiser had eerder tijdelijke bescherming genoten, maar verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft op 1 november 2023 besloten dat hij niet langer in aanmerking kwam voor deze bescherming. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 14 februari 2024, waarin het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 22 mei 2024 de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte niet onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, omdat hij gehuwd is met een Oekraïense vrouw en dat hij niet had hoeven aantonen dat hij samenwoonde met haar ten tijde van het conflict. Daarnaast stelde hij dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat een andere Marokkaanse vreemdeling wel een verblijfsrecht was toegekend. Eiser betoogde ook dat hij had moeten worden gehoord in de bezwaarfase.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet onder de doelgroep van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, omdat hij na 23 februari 2022 naar Marokko was teruggekeerd en niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en concludeerde dat er geen schending van de hoorplicht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8604

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen haar rechtsvoorgangers,, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. [1]
Bij besluit van 14 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1993 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2. Eiser heeft tijdelijke bescherming genoten op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Op 30 juni 2023 heeft verweerder aan eiser het voornemen verzonden om de tijdelijke bescherming te beëindigen per 4 september 2023. Eiser is van 13 juli 2023 tot 9 augustus 2023 teruggekeerd naar Marokko. Nadat eiser zich op 1 november 2023 weer bij verweerder gemeld heeft, heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. Bij het bestreden besluit is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Verweerder heeft overwogen dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft en na 23 februari 2022 is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Gelet hierop heeft verweerder overwogen dat eiser niet onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. De door eiser overgelegde Oekraïense trouwakte leidt voor verweerder niet tot een andere conclusie, nu niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een duurzame relatie die in Oekraïne al bestond en waarbij eiser samenwoonde met zijn partner op het moment van het uitbreken van het conflict.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij niet onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. De door verweerder gestelde eis van samenwoning in Oekraïne is niet te herleiden tot het Uitvoeringsbesluit. [2] De eis dat geen sprake is van terugkeer naar het land van herkomst na 23 februari 2022 geldt verder alleen voor derdelanders met een permanente Oekraïense verblijfsvergunning en niet voor gezinsleden van Oekraïense staatsburgers zoals eiser. Ook hoeft eiser niet aan te tonen dat sprake is van een duurzame relatie, omdat hij gehuwd is. Daarnaast doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van een andere vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit aan wie wel een verblijfsrecht is toegekend. Verder voert eiser aan dat verweerder hem had moeten horen in de bezwaarfase. Daarbij verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 6 juli 2022. [4] Als het voorgaande niet leidt tot een geslaagd beroep, voert eiser subsidiair aan dat derdelanders met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne die zich voor 19 juli 2022 bij de gemeente hebben gemeld onder het Verlengingsbesluit [5] vallen.
5. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat eiser een verzoek tot remigratie heeft gedaan en daarbij op 4 juli 2023 heeft verklaard al zijn lopende verblijfsrechtelijke procedures in te trekken en in te stemmen met uitschrijving uit de Brp. [6] Eiser heeft een financiële bijdrage ontvangen ten behoeve van zijn vertrek. Verweerder heeft verder toegelicht dat het weigeringsbesluit vanwege de terugkeer van eiser ziet op een nieuw verzoek om tijdelijke bescherming door een derdelander komende uit zijn land van herkomst en niet uit Oekraïne.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Richtlijn tijdelijke bescherming
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij onder de categorie derdelanders met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne valt die zich vóór 19 juli 2022 bij de gemeente gemeld hebben en waarvan eiser heeft betoogd dat zij onder het Verlengingsbesluit dienen te vallen. Uit de toelichting van verweerder ter zitting is gebleken dat het primaire besluit een reactie was op het feit dat eiser zich op 1 november 2023 heeft gemeld nadat hij was teruggekeerd na zijn remigratie naar Marokko. Nu eiser zich op 1 november 2023 heeft gemeld, valt hij dus niet onder de categorie derdelanders die zich vóór 19 juli 2022 hebben gemeld. Gelet op de uitspraak van de Afdeling [7] van 17 januari 2024 hoeft verweerder geen bescherming te bieden aan derdelanders die zich niet voor 19 juli 2022 in de Brp hadden ingeschreven. [8]
7. Ook wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat hij als echtgenoot van een vrouw met de Oekraïense nationaliteit in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb [9] blijkt dat de echtgenoot van de vreemdeling met de vreemdeling diende samen te wonen ten tijde van de uitbraak van het conflict. Dit samenwoningsvereiste heeft verweerder kunnen afleiden uit artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit waarin staat dat de huwelijkspartner geacht wordt deel uit te maken van een gezin, voor zover het gezin vóór 24 februari 2022 reeds in Oekraïne een gezin was en in Oekraïne verbleef. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij heeft samengewoond met zijn echtgenote, maar hij heeft dit niet onderbouwd. Deze enkele stelling van eiser heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om de samenwoning aannemelijk te achten.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet onder de doelgroep van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt.
Gelijkheidsbeginsel
9. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eerst ter zitting heeft eiser gesteld dat de vreemdeling ten aanzien van wie eiser zich op het gelijkheidsbeginsel beroept ook is teruggekeerd naar Marokko. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd en ook is niet gesteld, noch gebleken dat deze vreemdeling in het kader van de remigratieregeling voor niet-Oekraïense ontheemden is teruggekeerd naar Marokko, zoals bij eiser het geval is. Er is dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een vergelijkbaar geval.
Hoorplicht
10. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat sprake is van een schending van de hoorplicht. De rechtbank stelt voorop dat volgens de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 inderdaad, zoals eiser stelt, het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord maar ook dat daar, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, vanaf kan worden gezien. Dat is hier naar het oordeel van de rechtbank aan de orde. In het primaire besluit heeft verweerder beslist dat eiser niet onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, omdat hij is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat hij in Marokko zijn familie heeft bezocht om hulp te bieden naar aanleiding van de aardbeving aldaar en dat gelet daarop niet mag worden geconcludeerd dat hij niet onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. Verweerder heeft kunnen overwegen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de gronden van bezwaar tot een ander besluit zouden leiden. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat eisers gestelde aanleiding voor zijn terugreis naar Marokko, gelet op de datum van de aardbeving, niet kan kloppen. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eiser te horen in de bezwaarfase.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond.
12. Verweerder hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG.
2.Uitvoeringsbesluit 2022/382 van 4 maart 2022.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/2409 van de Raad van 19 oktober 2023 tot verlenging van de tijdelijke bescherming zoals ingevoerd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382.
6.Basisregistratie personen.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.ECLI:NL:RVS:2024:32, rechtsoverweging 8.1.
9.Vreemdelingenbesluit 2000.