In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft het onderzoek gesloten. Eiser had zijn aanvraag op 20 december 2022 ingediend, en de Staatssecretaris had deze op 28 december 2022 ontvangen. De beslistermijn van 90 dagen is door de Staatssecretaris met drie maanden verlengd, maar er is nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank wijst het verzoek van de Staatssecretaris om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, wat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank draagt de Staatssecretaris op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de Staatssecretaris besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet de Staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,-. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 27 juni 2024.