In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 24 november 2022 ingediend, en de Staatssecretaris had de wettelijke beslistermijn van zes maanden overschreden door deze met negen maanden te verlengen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 14 maart 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard, omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, aangezien dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 27 juni 2024, en de beslissing houdt in dat de Staatssecretaris binnen zestien weken een besluit moet nemen op de aanvraag. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast in haar overwegingen.