Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg,
Rechtbank Den Haag
In deze bodemzaak heeft de kantonrechter op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige partners, aangeduid als [naam A] en [naam B], die gezamenlijk een huurovereenkomst hadden gesloten met [bedrijfsnaam] B.V. voor een woning. Na de beëindiging van hun relatie heeft [naam A] de huurwoning in februari 2021 verlaten, terwijl [naam B] in de woning is blijven wonen. Gezien de omstandigheden hebben beide partijen op 10 april 2024 een gezamenlijk verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, waarin zij vroegen om de huur van de woning door [naam A] per 1 maart 2021 te beëindigen en de huur voort te zetten voor [naam B]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst voor [naam A] kan worden beëindigd en dat de huurovereenkomst voor [naam B] kan worden voortgezet, overeenkomstig artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [naam A] en [naam B] gegrond zijn en heeft de verzoeken toegewezen. De uitspraak heeft ook werking tegenover de verhuurder, [bedrijfsnaam] B.V., en haar rechtsopvolgers.