ECLI:NL:RBDHA:2024:10241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/9796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf met betrekking tot sociale en economische binding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf beoordeeld. Eiser, geboren in 1978 en van Surinaamse nationaliteit, heeft op 8 februari 2023 een aanvraag ingediend om zijn familie in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 22 februari 2023 afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd echter pas op 30 augustus 2023 behandeld, wat leidde tot een beroep wegens niet-tijdig beslissen.

De rechtbank heeft op 16 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de Minister eiser had moeten horen in de bezwaarfase, aangezien er voldoende aanwijzingen waren dat de sociale en economische binding met Suriname niet kennelijk ongegrond was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het in strijd is met de hoorplicht en oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen binnen zes weken na deze uitspraak.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.187,50 bedragen, en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk is, maar het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/9796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Suriname, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de Minister van Buitenlandse zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. van der Lubbe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1978 en is van Surinaamse nationaliteit. Op
8 februari 2023 heeft hij de onderhavige aanvraag ingediend. Eiser wil zijn familie in Nederland bezoeken.
Beroep niet tijdig beslissen
3. Op 17 maart 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Omdat een beslissing op het bezwaar uitbleef, heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en vervolgens op 30 augustus 2023 een beroep niet tijdig beslissen op bezwaar ingesteld.
Op 30 augustus 2023 heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
4. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen van rechtswege ook betrekking op het inmiddels genomen bestreden besluit, nu de visumaanvraag van eiser daarbij is afgewezen en aldus niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep.
5. Omdat verweerder alsnog op het bezwaar van eiser heeft beslist, heeft eiser geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bestreden besluit van 30 oktober 2023 is namelijk te laat genomen. Eiser heeft tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht beroep ingesteld. Eiser was op 30 oktober 2023 immers nog niet op de hoogte van het op diezelfde dag genomen bestreden besluit. Voor de hoogte van de proceskostenvergoeding verwijst de rechtbank naar overweging 15.
Inhoudelijk
7. Verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de visumaanvraag gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser de sociale en economische binding met Suriname onvoldoende aangetoond waardoor hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig het Schengengebied zal verlaten.
8. Eiser voert in beroep aan dat het primaire besluit summier is onderbouwd en dat de motivering geen blijk geeft van het feit dat zijn persoonlijke omstandigheden zijn betrokken bij de beoordeling. Pas in het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt onderbouwd met argumenten. Door deze gang van zaken is eiser de mogelijkheid ontnomen om gebruik te maken van een volledig en effectief rechtsmiddel. Eiser voert verder aan dat hij zijn economische binding met Suriname voldoende heeft onderbouwd. In beroep heeft eiser diverse documenten en verklaringen overgelegd die betrekking hebben op de sociale en economische binding met Suriname. Eiser doet tot slot een beroep op de hoorplicht.
9. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt verweerder over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd. Uit het primaire besluit en de daarbij horende aanvullende opmerkingen/rechtsgrondslag blijkt dat de aanvraag van eiser is afgewezen wegens het (onder meer) ontbreken van sociale en economische binding. De beroepsgrond van eiser dat hem een effectief rechtsmiddel is ontnomen, slaagt daarom evenmin.
11. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] kan alleen van horen worden afgezien als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Daarbij wijst de Afdeling erop dat volgens de wetgever het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien terughoudend moeten worden toegepast.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser had moeten horen in de bezwaarfase. In het kader van de sociale en economische binding is in bezwaar het volgende gebleken. Eiser heeft in bezwaar op de vragenlijst ingevuld dat hij is gescheiden en dat hij drie kinderen heeft van wie er twee bij hem thuis wonen. Verder heeft eiser in bezwaar verklaard dat hij werkzaam is [functienaam] . Ter staving hiervan heeft eiser een werkgeversverklaring en salarisspecificaties overgelegd. Ook heeft eiser bankafschriften overgelegd. Op de vragenlijst heeft eiser daarnaast ingevuld dat zijn werk en zijn kinderen garanderen dat hij tijdig zal vertrekken naar Suriname. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb tot stand gekomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of een bestuurlijke lus toe te passen omdat verweerder eiser moet horen en omdat eiser in beroep nog een aantal nieuwe documenten en verklaringen heeft overgelegd ter onderbouwing van de sociale en economische binding die verweerder bij de besluitvorming zal moeten betrekken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De proceskosten voor het beroep tegen het bestreden besluit stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918).