In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf beoordeeld. Eiser, geboren in 1978 en van Surinaamse nationaliteit, heeft op 8 februari 2023 een aanvraag ingediend om zijn familie in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 22 februari 2023 afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd echter pas op 30 augustus 2023 behandeld, wat leidde tot een beroep wegens niet-tijdig beslissen.
De rechtbank heeft op 16 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de Minister eiser had moeten horen in de bezwaarfase, aangezien er voldoende aanwijzingen waren dat de sociale en economische binding met Suriname niet kennelijk ongegrond was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het in strijd is met de hoorplicht en oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen binnen zes weken na deze uitspraak.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.187,50 bedragen, en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk is, maar het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is.