ECLI:NL:RBDHA:2024:10231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
NL24.14591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser had op 3 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag op 28 maart 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt het beroep op 30 mei 2024, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als die van de staatssecretaris aanwezig zijn.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de eiser sinds 1 april 2021 internationale bescherming geniet in Duitsland. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat de behandeling van de eiser in Duitsland in overeenstemming is met de Europese en nationale wetgeving. De eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij bij terugkeer naar Duitsland het risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen nader onderzoek hoefde te doen naar de risico's voor de eiser bij terugkeer naar Duitsland, aangezien de eiser zelf verantwoordelijk is voor het onderbouwen van zijn aanvraag. De rechtbank wijst het beroep van de eiser af en verklaart het ongegrond, zonder vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de staatssecretaris als de eiser in het asielproces en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14591

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 3 maart 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 28 maart 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht.
2. De rechtbank oordeelt dat het beroep (on)gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De staatssecretaris heeft eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser sinds 1 april 2021 internationale bescherming heeft in Duitsland. Nu eiser door Duitsland internationale bescherming is verleend mag volgens de staatssecretaris verondersteld worden dat eiser een band heeft met dit land die sterker is dan de band met Nederland waardoor het voor eiser redelijk is om naar dat land terug te gaan. [1] Dat Duitsland zijn verplichtingen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in zijn geval niet nakomt, is door eiser niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft verklaard door zijn familie bedreigd en aangevallen te zijn. Tevens heeft hij aangegeven in Duitsland gediscrimineerd te zijn. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse autoriteiten hem hiertegen niet kunnen of willen beschermen en dat de nationale mogelijkheden daartoe allemaal zonder succes zijn gebruikt.
Juridisch kader
4. In artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) staat dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), als de vreemdeling zo’n band heeft met het betrokken andere land dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is daaraan al voldaan als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. [2]
5. De staatssecretaris moet echter van dit uitgangspunt afwijken als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie leiden. In artikel 3.106a, derde lid, van het Vb 2000 staat dat bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken moeten worden, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij vertrek naar Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het EU Handvest vanwege de bedreigingen door zijn familie omdat hij besloten heeft om als vrouw door het leven te gaan tegen welke bedreigingen de Duitse autoriteiten hem niet kunnen beschermen. Bovendien dient hij vanwege de bijzondere omstandigheden als bijzonder kwetsbaar te worden aangemerkt.
6.1.
De staatssecretaris mag er in beginsel van uitgaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar hij of zij een internationale bescherming geniet, in overeenstemming is met de bepalingen van het EU-Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit uitgangspunt wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd. Het is aan de vreemdeling om dat vermoeden te weerleggen. Daarvoor kan hij objectieve informatie overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de lidstaat die hem internationale bescherming verleent, waaruit blijkt dat hij daar het risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Als de vreemdeling dat heeft gedaan, dan moet de staatssecretaris motiveren waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Zie het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Ibrahim. [3]
6.2.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021 [4] , heeft de Afdeling uit het arrest Ibrahim afgeleid dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het EU Handvest – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie", waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. In het geval dat de situatie in een lidstaat voor statushouders in het algemeen zo slecht is dat statushouders na hun vertrek naar die lidstaat een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest, is niet vereist dat een vreemdeling bijzonder kwetsbaar is, zo kan worden afgeleid uit het arrest Ibrahim. Zie naast het arrest Ibrahim ook het arrest Addis. [5]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Niet ter discussie staat dat de Duitse autoriteiten bereid zijn om eiser te helpen. Zoals ook blijkt uit de verklaringen van eiser heeft de Duitse politie (Landeskriminalamt in samenwerking met het Jugendamt) al diverse middelen geprobeerd en maatregelen genomen om eiser te beschermen. Dat deze tot op heden niet in alle opzichten effectief zijn gebleken, betekent niet dat mogelijkheden van eiser om bescherming te krijgen van de Duitse politie of andere instanties thans zijn uitgeput. Van eiser mag verwacht worden dat hij deze instanties benaderd om te kijken hoe zij hem verder kunnen helpen.
Bijzondere kwetsbaarheid van eiser
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat, indien eiser meent dat hij vanwege het feit dat hij net 18 jaar oud is en er sprake is van bijzondere omstandigheden hij als bijzonder kwetsbaar in de zin van IB 2021/56 dient te worden aangemerkt, het aan hem is om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Duitsland als gevolg daarvan, buiten zijn wil en keuzes om, in een situatie zal terechtkomen die strijdig is met artikel 4 van het EU Handvest. Hierin is eiser niet geslaagd. Hij heeft immers zelf verklaard dat hij in Duitsland opvang heeft genoten, financiële ondersteuning heeft ontvangen en toegang heeft gehad tot onderwijs en medische voorzieningen. Indien eiser doelt op de problemen met zijn familie en discriminatoire behandelingen kan hij de hulp en bescherming van de politie en andere overheidsinstanties inroepen. Gebleken is dat zij eiser willen helpen. Voor zover eiser meent om medische redenen bijzonder kwetsbaar te zijn, dient hij dit met medische stukken te onderbouwen.
Onderzoekplicht van de staatssecretaris
6.5.
Voor zover eiser stelt dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar de risico’s die hij loopt bij terugkeer naar Duitsland door bijvoorbeeld contact te zoeken met de Duitse autoriteiten om te informeren welke maatregelen zij al getroffen hebben en welke waarborgen zij eiser kunnen bieden als hij terugkeert, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank mogen wijzen op eisers eigen verantwoordelijkheid in deze. Tijdens het gehoor heeft eiser aangegeven dat hij de beschikking heeft gehad over diverse van de autoriteiten afkomstige documenten die een beeld geven van de betrokkenheid van de autoriteiten zoals de twee aangiften en de documenten van het Jugendamt. Eiser heeft verklaard deze documenten te zullen overleggen maar dit is tot op heden niet gebeurd. Nu het in eerste instantie aan eiser is om zijn aanvraag te onderbouwen, heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om onderzoek te doen naar informatie en de door de Duitse autoriteiten getroffen maatregelen. Daarbij komt, zoals door de staatssecretaris in het bestreden besluit is aangegeven, het vragen van individuele garanties van de Duitse autoriteiten eerst aan de orde indien sprake is van bijzondere kwetsbaarheid bij eiser. Ook voor een medisch onderzoek heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien nu eiser tot op heden geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van medische problematiek bij eiser.

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdelingsuitspraak van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795.
2.Vergelijk de Afdelingsuitspraak van 12 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:442.
3.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Ibrahim, ECLI:EU:C:2019:219, punten 83-85 en 88-89.
5.Arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2020, Addis ECLI:EU:C:2020:579, punten 50-52.