Op 22 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Kurt-Gecoglu, beroep heeft ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel, maar verweerder had niet tijdig op deze aanvraag beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 april 2024. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat is toegewezen. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De zaak is dus zonder zitting behandeld, en de rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de ingediende stukken.