ECLI:NL:RBDHA:2024:1021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL24.1902 & NL24.1903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van ophouding en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke context

Op 15 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser een maatregel van ophouding en een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser, van Braziliaanse nationaliteit, heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, geregistreerd onder de zaaknummers NL24.1902 en NL24.1903. De rechtbank heeft de beroepen op 26 januari 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 terecht is opgelegd, omdat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Eiser werd op 15 januari 2024 om 15:57 uur opgehouden en kwam om 18:20 uur aan op de plaats voor verhoor. De vrijheidsbeneming eindigde om 21:45 uur, waarna eiser een terugkeerbesluit kreeg opgelegd met een vertrektermijn van 28 dagen.

Eiser betwist de rechtmatigheid van de ophouding en stelt dat zijn identiteit en verblijfsrechtelijke status al bekend waren. De staatssecretaris stelt echter dat er geen verplichting bestond om het verblijfsrecht in een ander EU-land te onderzoeken, aangezien eiser ontkennend antwoordde op de vraag of hij verblijfsrecht had in Portugal. De rechtbank volgt de staatssecretaris in dit standpunt en concludeert dat de ophouding en het terugkeerbesluit rechtmatig zijn.

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en wijst de verzoeken om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.1902 & NL24.1903

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Braziliaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluiten van 15 januari 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser een maatregel van ophouding en een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van ophouding staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.1902. Het beroep tegen het terugkeerbesluit staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.1903. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn (met bericht hierover) niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op 15 januari 2024 te 15:57 uur is eiser overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke heenzending. De ophouding is geschied op grond van artikel 50, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Eiser kwam op 15 januari 2024 te 18:20 uur aan op de plaats bestemd voor verhoor, zijne Bureau Vreemdelingenpolitie te Amsterdam. Op 15 januari 2024 omstreeks 21:45 uur is de vrijheidsbeneming beëindigd omdat eiser een terugkeerbesluit en een meldplicht opgelegd heeft gekregen en vervolgens is heengezonden.
2. Op 15 januari 2024 te 21:31 uur is aan eiser op grond van het bepaalde in artikel 62 Vw de verplichting - met een vertrektermijn van 28 dagen - om terug te keren naar Brazilië opgelegd. Ingevolge artikel 62a, tweede lid, Vw en nu eiser schriftelijk in kennis is gesteld van deze verplichting, geldt deze kennisgeving als terugkeerbesluit.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status uitgebreid zijn onderzocht in de strafrechtelijke keten. De ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, Vw is dan ook onjuist omdat de bovenstaande gegevens van eiser op dat moment immers al bekend waren. De ophouding had volgens eiser gebaseerd moeten worden op het derde lid van artikel 50 Vw.
3.1.
Voorts is eiser van mening dat de staatssecretaris onderzoek had moeten doen naar de verblijfsrechtelijke status van eiser in Portugal. Mocht eiser hier verblijfsrecht hebben dan had de staatssecretaris geen terugkeerbesluit op moeten leggen, maar eiser een bevel ex
art. 62a, 1e lid, aanhef en onder b Vw, jo artikel 62a, 3e lid, Vw moeten geven om terug te keren naar Portugal. Zonder dergelijk onderzoek is het terugkeerbesluit in strijd met het
zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en alhoewel zowel het bevel als het terugkeerbesluit resulteren in een vertrek uit Nederland, loopt eiser door het terugkeerbesluit sneller het risico in de toekomst een eventueel inreisverbod te krijgen.
4. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat in het vreemdelingrechtelijke traject niet van de gegevens die in het strafrechtelijke traject worden aangehouden hoeft worden uitgegaan. Dit wordt volgens de staatssecretaris bevestigd door het feit dat tijdens de ophouding ook daadwerkelijk onderzoek is gedaan naar de identiteit van eiser. Eiser is dan ook op de juiste grondslag opgehouden.
4.1.
Daarnaast is de staatssecretaris van mening dat nu eiser gevraagd is of hij verblijfsrecht in een ander EU-land heeft, en het antwoord op die vraag ontkennend was, er geen plicht op eerstgenoemde rustte om een eventueel verblijfsrecht in een ander EU-land nader te onderzoeken.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 januari 2011 volgt dat gegevens over de identiteit van de vreemdeling die in het kader van de strafrechtelijke aanhouding zijn verkregen niet in het (vreemdelingrechtelijk) vervolg als vaststaand hoeven te worden aanvaard. [1] Door het beschikbaar zijn van identiteitsgegevens in het strafrechtelijk voortraject is een ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw dus niet uitgesloten. Eiser heeft gedurende het strafrechtelijke traject geen officiële identiteitsdocumenten overgelegd en voorts volgt uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de identiteit van eiser door gezichtsopnamen en vingerafdrukken van eiser af te nemen. Dit zijn onderzoekshandelingen die passen bij een ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de juiste grondslag voor de ophouding is gebruikt.
6. De rechtbank oordeelt daarnaast dat de staatssecretaris zich gezien de verklaring van eiser terecht op het standpunt stelt dat er geen plicht op hem rustte om het eventuele verblijfsrecht van eiser in een ander EU-land nader te onderzoeken. Er is niet sprake van strijd met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de maatregel van ophouding ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van ophouding gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het terugkeerbesluit gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.